-
1 Inleiding
Hoofdstuk 4 van het conceptwetsvoorstel voor Boek 4 van het Wetboek van Strafvordering (‘Berechting’) gaat over de procedure bij de enkelvoudige kamer (EK). Tien artikelen omvat de regeling van de behandeling van strafzaken door politierechter en kantonrechter. Dat betekent een forse inkrimping ten opzichte van de huidige regeling (art. 367-381 Sv voor de politierechter, art. 382-398 Sv voor de kantonrechter). De voorstellers bereiken deze reductie door (1) gemeenschappelijke regels voor beide berechtingsvormen op te nemen; (2) zo veel mogelijk naar de algemene regels voor berechting te verwijzen; en (3) in onbruik geraakte procedures te schrappen.
In de afbakening van de bevoegdheden komt in principe geen wijziging: overtredingen blijven voor het grootste deel bij de kantonrechter en voor misdrijven moet je ook in de toekomst bij de politierechter zijn. Ook de grens tussen de meervoudige kamer (MK) en de politierechter blijft op dezelfde plaats liggen.1xEnig verschil in formulering is dat in het voorstel staat dat de politierechter een strafzaak kan behandelen, als deze zich daarvoor leent. Art. 368 Sv heeft het – dwingender – over ‘wordt vervolgd’. Verder kunnen beide instanties zaken naar elkaar blijven verwijzen. Nieuw is wel dat dit ook voor de kantonrechter zal gelden, bijvoorbeeld als het om ingewikkelde zaken gaat of bij de gewenste gezamenlijke berechting van meer dan één strafbaar feit. Terecht is het huidige onderscheid op dit punt verwijderd. Nieuw – en praktisch – is ook dat de enkelvoudige kamer de zaak al vóór aanvang van de zitting kan verwijzen (art. 4.4.5); nu kan dat pas op de zitting.
Van belang in dit kader is dan ook vooral na te gaan in welk opzicht de berechting door de enkelvoudige kamer van die bij de meervoudige kamer afwijkt, wat wordt geschrapt en welke nieuwigheden de voorstellers introduceren. -
2 Procesinleiding en oproeping
Artikel 4.4.4 van het conceptwetsvoorstel regelt de bij de EK afwijkende wijze waarop een strafprocedure voor de verdachte begint. Net als bij de MK brengt de officier van justitie de strafzaak ter berechting aan door bij de – in dit geval – EK een procesinleiding in te dienen. Bij de MK wordt die afzonderlijk aan de verdachte betekend en leidt dat tot allerlei voorbereidend onderzoek, waarna de oproeping voor de zitting pas later volgt. Bij de EK krijgt de verdachte de procesinleiding en de oproeping volgens artikel 4.4.4 lid 3 in één pakketje afgeleverd. Wie daarvoor moet zorgen, staat echter niet in deze bepaling.
Hetzelfde geldt voor de verwezenlijking van het recht van de verdachte op een schriftelijke vertaling, als hij de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst (art. 4.4.4 lid 7). In zowel lid 3 als lid 7 wordt de wel vaker voorkomende passieve omschrijving (‘wordt betekend’, ‘wordt mededeling gedaan’) gebruikt zonder dat daaruit blijkt wie de handeling moet verrichten.2xOok de concept-MvT biedt hierover geen uitsluitsel. Bij de MK-procedure is het wel duidelijk: daar is de voorzitter van de rechtbank verantwoordelijk voor de betekening aan de verdachte van de procesinleiding en een eventuele vertaling (art. 4.1.1.2) en dient de officier van justitie voor de oproeping te zorgen (art. 4.1.2.1). Het ligt voor de hand dat de officier van justitie bij de EK alle handelingen verricht. Het voorstel zou op dat punt moeten worden gepreciseerd.Anders bij de EK is verder dat de verdachte bij de oproeping – en niet bij de procesinleiding – moet worden gewezen op zijn recht op rechtsbijstand, zijn recht op kennisneming van alle processtukken en – maar dan alleen bij de politierechter – zijn recht op het indienen van een bezwaarschrift (art. 4.4.4 lid 4). Tevens moet de verdachte worden meegedeeld dat hij de politierechter, resp. de kantonrechter kan verzoeken getuigen en deskundigen op te roepen en de officier van justitie te bevelen bepaalde stukken bij het dossier te voegen (art. 4.4.4 lid 5). Artikel 4.4.4 lid 5 bepaalt echter (ook hier) niet wie die mededeling moet doen en wanneer. Bij de MK is dat wel duidelijk: daar doet de voorzitter van de rechtbank alle in deze alinea genoemde verrichtingen bij de betekening van de procesinleiding. En ook hier lijkt het op de weg van de officier van justitie te liggen de desbetreffende mededelingen te doen.
-
3 Snelrecht
Ten slotte bevat artikel 4.4.4 lid 8 – als enige bepaling – een afwijkende termijn voor oproeping van een verdachte die in verband met de zaak waarop de procesinleiding betrekking heeft, in voorarrest zit. Voor die gevallen is de termijn ten minste drie dagen, waar de algemene oproepingstermijn ten minste tien dagen bedraagt (art. 4.1.2.4 lid 1). Met artikel 4.4.4 lid 8 is het enige stukje wetgeving overgebleven dat aan de huidige (super)snelrechtprocedures herinnert. Alle andere vormen van snelrecht, ook die bij de kantonrechter, zullen bij de inwerkingtreding van de nieuwe wet verdwijnen. Voor een deel is dat omdat ze in onbruik zijn geraakt (zoals art. 375 Sv), voor een deel omdat ze door andere vormen van afdoening zijn vervangen (zoals ZSM). De nieuwe regeling bevat ook niet meer de mogelijkheid voor de politie getuigen ter verhoor voor de officier van justitie te leiden (art. 375 lid 2 Sv) en evenmin die voor de officier van justitie getuigen op te roepen voor de politierechter te verschijnen (art. 373 Sv).
-
4 Aanhouding
Heel dwingend is de nieuwe ‘snelrecht’-regeling overigens niet: de politierechter3xHier kan het alleen de politierechter betreffen, omdat voorarrest uitsluitend bij misdrijven kan worden bevolen. dient de zaak op verzoek van de verdachte aan te houden, als dat verzoek hem redelijk voorkomt (art. 4.4.7 lid 1).4xDit recht op aanhouding staat nu ook in art. 372 Sv, maar die procedure geldt voor alle politierechterzaken, ongeacht de dagvaardingstermijn. Verder staat in art. 372 Sv ‘indien het verzoek hem gegrond voorkomt’. In art. 4.4.7 lid 2 wordt voor de vraag of getuigen moeten worden opgeroepen weer een andere maatstaf gehanteerd: ‘indien de EK de oproeping wenselijk oordeelt’. In zaken waarin de korte oproepingstermijn niet wordt gehanteerd, geldt het algemene recht op aanhouding (art. 4.1.2.5 – vgl. het huidige art. 278 Sv). Aanhouding zal ook noodzakelijk zijn, als de EK op verzoek van de verdachte of ambtshalve besluit (alsnog) getuigen op te roepen die ondanks een vóór de zitting door de verdachte ingediend verzoek niet zijn opgeroepen.5xDit geldt trouwens ook voor de MK – zie art. 4.2.2.9 lid 1 onder b.
-
5 De zitting
Over de zitting zelf staat zeer weinig in hoofdstuk 4, omdat daarvoor alle regels gelden die voor berechting in het algemeen in het voorstel zijn opgenomen. Dat betreft dus ook bijvoorbeeld de summiere wijze van het voorhouden van stukken, zoals politierechters en kantonrechters dat nu mogen doen. Alleen voor het geding bij de kantonrechter blijven een paar afwijkingen bestaan. Deze betreffen de bevoegdheid van de verdachte zich door een gemachtigde te laten vertegenwoordigen, de (niet-)toepasselijkheid van de regels over voordracht door de officier van justitie, de afwezigheid van de officier van justitie bij de uitspraak en de terbeschikkingstelling van het vonnis (art. 4.4.3 lid 2 – vgl. het huidige art. 398 Sv). Een blijvend verschil met de MK is verder dat de enkelvoudige kamer als regel mondeling vonnis wijst, onmiddellijk of op dezelfde dag (art. 4.4.9 lid 1).6xOpvallend is overigens dat de bepaling over het schriftelijke vonnis (art. 4.4.8 – de uitzondering) aan die over het mondelinge vonnis (art. 4.4.9 – de regel) voorafgaat. Voor het overige bevatten de bepalingen over het vonnis, inclusief de inhoud en de wijze van vastlegging – ook in geval van hoger beroep – in grote lijnen de regels die wij al kennen. Alleen staan ze nu in de wet en niet meer voor een deel in een uitvoeringsregeling.
-
6 Conclusie
Al met al levert de regeling voor de enkelvoudige kamer een aanzienlijke vereenvoudiging van de wetgeving op en wordt terecht van allerlei afzonderlijke bepalingen en achterhaalde procedures afstand gedaan. Wel is de vraag of niet voor een andere terminologie had moeten worden gekozen. Kantons (en kantongerechten) kennen wij al heel lang niet meer en de associatie met de politie die het begrip politierechter oproept, blijft ongelukkig, temeer nu het conceptwetsvoorstel procedures afschaft waarbij de politie verdachten na aanhouding in één vloeiende beweging naar de (politie)rechter leidt. Überhaupt is de vraag of twee verschillende soorten rechters (althans in naam) misdrijven en overtredingen moeten berechten. In opleiding of ervaring bestaat tussen politierechters en kantonrechters doorgaans geen onderscheid. Organisatorisch is bovendien wonderlijk dat de kantonrechters die strafzaken doen, onderdeel van de afdeling Privaatrecht (zullen blijven) uitmaken. Anders dan bij jeugdigen bestaat bij meerderjarigen geen reden strafrechtelijke en privaatrechtelijke aspecten bij één afdeling of team onder te brengen.
In een iets wijder verband zou er zelfs aan moeten worden gedacht in het kader van deze moderniseringsoperatie de competentiegrenzen in het algemeen tegen het licht te houden. MK’s krijgen heel wat relatief eenvoudige zaken te behandelen waarbij meer dan een jaar gevangenisstraf wordt opgelegd. Anderzijds wil een politierechterzaak nog weleens best ingewikkeld zijn, ook als meer dan een jaar gevangenisstraf niet aan de orde is. Natuurlijk kan de rechter de zaak naar de MK verwijzen, als hij hem te gecompliceerd vindt. Maar waarom zou het niet aan de officier van justitie – desgewenst in overleg met de (verkeerstoren van de) rechtbank – kunnen worden overgelaten te bepalen of hij een zaak enkelvoudig of meervoudig wil laten behandelen? Voor ‘meervoudig’ zou dan vooral moeten worden gekozen bij zaken die in wat voor opzicht dan ook ingewikkeld, principieel of extra mediagevoelig zijn. -
7 Taalkundige opmerkingen
Ten slotte een aantal taalkundige opmerkingen: hiervoor is al gemeld dat een paar bepalingen als gevolg van hun passieve vorm onduidelijk zijn over de vraag tot wie de daarin genoemde verplichtingen zich richten (art. 4.4.4 leden 3 en 7). Verder lijdt het voorstel aan het helaas veelvuldig voorkomende slordige gebruik van leestekens. Zo wordt op diverse plaatsen ‘indien’ in strijd met de regels niet door een komma voorafgegaan en worden nogal wat bijzinnen ten onrechte niet met een komma afgesloten. Wonderlijk is dat met het woord ‘procesinleiding’, waar ‘inleiding’ taalkundig een handeling aanduidt, vaak een schriftelijk stuk (en dus een fysiek voorwerp) lijkt te zijn bedoeld. Anderzijds is het in het digitale tijdperk misschien niet zo gek, als (proces)inleiding op deze multi-toepasbare manier wordt gebruikt.
Verder loopt de zin in artikel 4.4.7 lid 2 niet, als daarin wordt gesproken van een ‘oproeping van getuigen waarom is verzocht’. Als wordt bedoeld dat de oproeping is verzocht, dan kan men ‘waarom’ beter door ‘die’ vervangen. Het woord ‘waarom’ kan in ieder geval niet naar ‘getuigen’ verwijzen, want dat zijn personen en geen zaken. En ten slotte past het ontwerp soms onnodig de passieve vorm toe: ‘een strafzaak kan worden behandeld en beslist door de politierechter (art. 4.4.2), resp. de kantonrechter (art. 4.4.3)’. Beter is: ‘De politierechter, resp. de kantonrechter behandelt en beslist een strafzaak’.7xHetzelfde geldt voor art. 4.4.3 lid 2: ‘Indien de zaak wordt behandeld door de kantonrechter’. Beter is: ‘Indien de kantonrechter de zaak behandelt’. Helaas is dit een moeilijk uit te roeien epidemie.
Noten
-
1 Enig verschil in formulering is dat in het voorstel staat dat de politierechter een strafzaak kan behandelen, als deze zich daarvoor leent. Art. 368 Sv heeft het – dwingender – over ‘wordt vervolgd’.
-
2 Ook de concept-MvT biedt hierover geen uitsluitsel.
-
3 Hier kan het alleen de politierechter betreffen, omdat voorarrest uitsluitend bij misdrijven kan worden bevolen.
-
4 Dit recht op aanhouding staat nu ook in art. 372 Sv, maar die procedure geldt voor alle politierechterzaken, ongeacht de dagvaardingstermijn. Verder staat in art. 372 Sv ‘indien het verzoek hem gegrond voorkomt’. In art. 4.4.7 lid 2 wordt voor de vraag of getuigen moeten worden opgeroepen weer een andere maatstaf gehanteerd: ‘indien de EK de oproeping wenselijk oordeelt’.
-
5 Dit geldt trouwens ook voor de MK – zie art. 4.2.2.9 lid 1 onder b.
-
6 Opvallend is overigens dat de bepaling over het schriftelijke vonnis (art. 4.4.8 – de uitzondering) aan die over het mondelinge vonnis (art. 4.4.9 – de regel) voorafgaat.
-
7 Hetzelfde geldt voor art. 4.4.3 lid 2: ‘Indien de zaak wordt behandeld door de kantonrechter’. Beter is: ‘Indien de kantonrechter de zaak behandelt’.