Platform Modernisering Strafvordering

Pmsv

2020

  • P.H.P.H.M.C. van Kempen, ‘Conflictoplossing, therapeutic jurisprudence en de modernisering van het Wetboek van Strafvordering’, DD 2020/31
    Samenvatting: Voor de meeste mensen is het geen aangename ervaring wanneer zij als niet-professioneel procesdeelnemer in de strafrechtspleging betrokken raken. Therapeutic jurisprudence betreft de studie van de rol van het recht als therapeutisch middel, gericht op het emotionele leven en psychologische welzijn van degenen die met de strafrechtspleging in aanraking komen. De normatieve dimensie van therapeutic jurisprudence houdt in dat het recht, met inachtneming van de voorwaarden die volgen uit fundamentele rechtsbeginselen, zo moet worden ontworpen dat het effectiever als therapeutisch middel kan fungeren. De auteur onderzoekt in zijn bijdrage of deze normatieve dimensie van therapeutic jurisprudence een waardevolle rol zou kunnen spelen bij de vormgeving van het nieuwe Wetboek van Strafvordering en de toepassing ervan.
  • L. van Lent, A. Smolders, M. Malsch, “We kennen allemaal de stukken …”, DD 2020/38
    Samenvatting: De auteurs woonden in België en Duitsland enkele strafzittingen bij en zagen hoe onmiddellijkheid vlak over de grens in de praktijk wordt gebracht. Deze ervaring bracht een sterk gevoel van onbehagen teweeg over de zeer beperkte onmiddellijkheid in Nederland. De Modernisering van het Wetboek van Strafvordering had aanleiding voor een fundamenteel debat hierover kunnen zijn, maar pogingen daartoe zijn snel van tafel geveegd. In dit artikel wordt tegen de achtergrond van ervaringen elders betoogd dat het van groot belang is de balans op te maken van de onmiddellijkheid in het Nederlandse strafproces.
  • Dubelaar, ‘De eigen waarneming van de rechter in het digitale tijdperk’, E&R 2020, nr. 2
    Samenvatting: Dit redactioneel staat in het teken van het gebruik van beeld- en geluidsmateriaal voor de bewijsbeslissing langs de weg van de eigen waarneming van de rechter. Onder welke omstandigheden kan de rechter, buiten het onderzoek ter terechtzitting om, voor het bewijs bruikbare waarnemingen doen? En moeten er speciale voorzieningen worden getroffen voor het gebruik van auditief en audiovisueel materiaal als bewijs? De bespreking van deze vragen vindt plaats tegen de achtergrond van de discussie over de herziening van het wettelijk bewijsstelsel in het kader van de lopende modernisering van het Wetboek van Strafvordering.
  • Boksem, ‘Begrijpelijk ten laste leggen’, NTS 2020-3
    Samenvatting: In deze bijdrage blikt de auteur terug op zijn proefschrift (Jan Boksem, Op den grondslag der telastlegging. Beschouwingen naar aanleiding van het Nederlandse grondslagstelsel, (diss. Nijmegen), Nijmegen: Ars Aequi Libri 1996.). De auteur stelt opnieuw de vraag of een leesbare / voor eenieder begrijpelijke tenlastelegging zou kunnen worden ingepast in het Nederlandse grondslagstelsel, zonder dat dit ten koste gaat van de voordelen van dit stelsel. Bij de beantwoording van die vraag worden onder meer de voorstellen die zijn gedaan in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering en recente rechtspraak van de Hoge Raad betrokken.

2019

  • L.T.J. Ligthart, ‘Het criterium van stelselmatigheid in het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering: redelijke voorzienbaarheid als voorwaarde voor meer dan geringe en ingrijpende privacyinbreuken?’ RM Themis 2018-5, p. 165
    Samenvatting: Een van de doeleinden van het project Modernisering Strafvordering is het tot stand brengen van een toekomstbestendig wetboek. Hierbij past als uitgangspunt om bepalingen en bevoegdheden zo veel mogelijk techniekonafhankelijk te formuleren en rekening te houden met de ontwikkeling en toepassing van nieuwe technologieën. In dit verband, en met het oog op de opsporing in een steeds digitaler wordende omgeving, heeft de Commissie-Koops enkele aanbevelingen gedaan voor een toekomstbestendig criterium voor bevoegdheidstoekenning dat onderscheid maakt tussen opsporingsbevoegdheden die een geringe, meer dan geringe of zeer ingrijpende inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer. In deze bijdrage staat de vraag centraal of het genoemde criterium van stelselmatigheid überhaupt in staat is de ernst van door opsporingshandelingen gemaakte inbreuken op de privésfeer adequaat te classificeren. (Boek 2)
  • J. Oerlemans, R.S. van Wegberg, ‘Opsporing en bestrijding van online drugsmarkten’ Strafblad 2019-5, 45
    Samenvatting: Online drugsmarkten hebben zich in de afgelopen tien jaar flink geprofessionaliseerd. In dit artikel staat de vraag centraal hoe de opsporing en verstoring van online drugsmarkten in zijn werking gaat. Daarbij wordt extra aandacht besteed aan de digitale infiltratie-operatie van de online drugsmarkt ‘Hansa’ in mei 2017. Openbronnenonderzoek door opsporingsinstanties vindt doorgaans plaats op basis van artikel 3 Politiewet. Al jaren woedt er een discussie of openbronnenonderzoek op enig moment een meer ernstige inbreuk op het recht op privacy maakt en daarom een bijzondere opsporingsbevoegdheid moet worden toegepast. Daarbij wordt de toepassing van de bijzondere bevoegdheden van stelselmatige observatie en stelselmatige informatie-inwinning geopperd. Al in 1999 is door de wetgever opgemerkt dat opsporingsbevoegdheden, zoals observatie en infiltratie, onder gelijke voorwaarden in de digitale wereld kunnen worden toegepast. Beide bevoegdheden lenen zich niet goed voor openbronnenonderzoek, maar de toepassing van een BOB-bevoegdheid biedt wel een belangrijke waarborg door het verplichte bevel van een officier van justitie met de daarbij horende proportionaliteits- en subsidiariteitstoets. Een interessante vraag is daarbij of de politie en het Openbaar Ministerie ook gebruikmaken van de software van commerciële instanties die mogelijk relevante informatie eerder hebben verzameld en zo ja, onder welke voorwaarden. Dit overzichtsartikel biedt geen antwoord op deze vraag. De vraag op welke wijze openbronnenonderzoek moet worden gereguleerd is uitgebreid aan bod gekomen in het onderzoek ‘ Strafvordering in het digitale tijdperk’ door de Commissie-Koops, dat is uitgevoerd het kader van het project ‘Modernisering Strafvordering’. De Commissie Koops stelt voor de nieuwe bijzondere opsporingsbevoegdheid tot het ‘stelselmatig verzamelen van gegevens omtrent een persoon’, zo spoedig mogelijk te reguleren. Toch wacht de wetgever de implementatie af van het wetsvoorstel tot wijziging van ‘Boek 2: het opsporingsonderzoek’ in het herziene Wetboek van Strafvordering (op zijn vroegst in 2023-2024). (Boek 2)
  • A.G. van Toor, ‘De Mr. Big-methode en het bewijsminimum van art. 341 lid 4 Sv’, Strafblad 2019-5, 48
    Samenvatting: Met de Mr. Big-methode wordt gepoogd de afwezigheid van overtuigend forensisch bewijs te ‘repareren’ met een onder oncontroleerbare omstandigheden afgelegde bekentenis. Door deze insteek kan worden betwijfeld of in zaken waarin de Mr. Big-methode wordt toegepast, wordt voldaan aan het bewijsminimum van art. 341 lid 4 Sv. Het daderschap blijkt bij de afwezigheid van overtuigend forensisch bewijs dan namelijk enkel uit de bekentenis van de verdachte. In de discussie over bijzondere opsporingsmethoden in de Modernisering Strafvordering wordt de juridische grondslag van Mr. Big-achtige operaties aangepakt, door het stelselmatig inwinnen van informatie anders te omschrijven: in de nieuwe bepaling over stelselmatig inwinnen van informatie staat duidelijk centraal dat de undercoveragenten deelnemen aan maatschappelijke verbanden waarin de verdachte verkeert. Hierdoor moeten Mr. Big-achtige methoden voortaan plaatsvinden onder de noemer infiltratie (art. 2.8.2.6.1 nieuw Sv). Deze publicaties laten zien dat veel aspecten van de toepassing van de Mr. Big-methode en het gebruik van daardoor verkregen resultaten tot discussie leiden. (Boek 2)
  • W. Duijst, ‘Het verschoningsrecht in het nieuwe Wetboek van Strafvordering’, NJB 2019/2110
    Samenvatting: De regeling van het verschoningsrecht in het voorstel voor een nieuw wetboek van strafvordering codificeert jurisprudentie. Codificatie van jurisprudentie gebeurt vaker. Uniek is wel dat dit wetsvoorstel zorgt voor codificatie van jurisprudentie, die afwegingen zoals die uitdrukkelijk door de wetgever zijn gemaakt terzijde schuift. In plaats van bezwaren tegen het gebruik van de open term ‘zeer bijzondere omstandigheden’ als argument voor doorbreking van het verschoningsrecht te pareren en in de wet duidelijke regels over de inzet van strafvorderlijke bevoegdheden tegen verschoningsgerechtigden te formuleren, wordt nu gekozen voor voortzetting van een onduidelijke situatie. (Boek 1)
  • J. Boksem, ‘Vragen, vragen en nog eens vragen...’, NBSTRAF 2019/199
    Samenvatting: Op 25 juni 2019 besloot het Haagse hof om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te gaan stellen over een civiele kwestie die duidelijke raakvlakken heeft met het strafrecht, te weten: schadevergoeding na vrijspraak (ECLI:NL:GHDHA:2019:1584). In strafzaken bestaat de mogelijkheid van het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad (nog) niet. In de modernisering van het Wetboek van Strafvordering zal – zoals het er nu naar uitziet – plaats worden ingeruimd voor deze bijzondere procedure. (Boek 6)
  • M. van Essen, ‘Positieve ontwikkelingen voor de strafrechtadvocaat: het wetsvoorstel modernisering Wetboek van Strafvordering’ (blog, https://www.sdu.nl/blog/category/strafrecht.html)
    Samenvatting: De Hoge Raad heeft in strafzaken de laatste jaren verschillende uitspraken gedaan, waar iedere strafrechtadvocaat moedeloos van wordt. Heeft het überhaupt nog zin om verweren te voeren in het kader van artikel 359a Sv (vormfouten)? Heeft het überhaupt nog zin om rechters te wijzen op hun Europeesrechtelijke verplichtingen wat betreft de voorlopige hechtenis? Maar ineens is daar dan toch een lichtpunt voor de strijders onder ons. Een lichtpunt in de vorm van het wetsvoorstel voor vernieuwing van het Wetboek van Strafvordering. Een wetsvoorstel dat mijns inziens ten onrechte maar weinig (positieve) aandacht heeft gekregen. (Boek 2)
  • E. Sikkema en W.S. de Zanger, ‘Rechterlijke toetsing van hoge transacties en ontnemingsschikkingen’, Tijdschrift voor Bijzonder Strafrecht & Handhaving 2019-1
    Recentelijk heeft de minister van Justitie en Veiligheid zijn plannen gepresenteerd om de wettelijke regeling van de buitengerechtelijke afdoening aan te passen. De hoge transactie zal een eigen regeling krijgen in het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering. Daaraan zal een rechtelijke toets worden verbonden, die tevens zal gelden voor ontnemingsschikkingen. Auteurs schetsen de wetenschappelijke en maatschappelijke context en de voorgeschiedenis van deze voorstellen. Zij werpen tevens enkele kritische vragen op over de toekomstige regeling van de hoge transactie, mede in relatie tot de strafbeschikking en de ontnemingsschikking. (Boek 3)
  • S. Bambach, Modernisering Strafvordering en het voorstel tot invoering van de voorlopige vrijheidsbeperking: de gevolgen van het schrappen van de schorsing onder voorwaarden voor jeugdige verdachten, Proces 2019, aflevering 3
    Samenvatting: In het kader van het project ‘Modernisering Strafvordering’ wordt de regeling van de voorlopige hechtenis herzien. Hoewel de wetgever geen fundamentele herziening beoogt, stellen de conceptwetsvoorstellen van de Boeken 2 en 6 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) toch vergaande wijzigingen in de regeling voor. Een van de meest opmerkelijke is het voorstel om de schorsing van de voorlopige hechtenis onder voorwaarden uit het nieuwe wetboek te schrappen en te vervangen door een nieuwe modaliteit: de voorlopige vrijheidsbeperking. Blijkens de memorie van toelichting (MvT) bij Boek 2 heeft de wetgever tot doel de toepassing van alternatieven voor voorlopige hechtenis te bevorderen. Het voorgestelde Boek 6 bevat de op jeugd betrekking hebbende bepalingen rond deze nieuwe modaliteit. Uit de MvT bij dit Boek blijkt echter niet of de wetgever voor jeugdige verdachten hetzelfde doel voor ogen heeft als bij meerderjarigen. De huidige schorsingsregeling kent met het oog op het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht enkele aanvullende waarborgen. Zo onderzoekt de rechter in jeugdzaken ambtshalve of schorsing van de voorlopige hechtenis mogelijk is. In het voorstel zijn deze waarborgen, op een enkele na, niet meer terug te vinden. Ook aan de betekenis van de voorgestelde wijzigingen en de daarmee veranderende rechtspositie van jeugdige verdachten schenkt de MvT nagenoeg geen aandacht. In de literatuur is reeds gewezen op mogelijk negatieve gevolgen van het voorstel in de huidige vorm. Deze kritiek richt zich voornamelijk op de algemene regeling, zoals voorgesteld in Boek 2. De specifieke betekenis voor jeugdige verdachten is nog onderbelicht en verdient een plaats in deze discussie. In deze bijdrage staan de gevolgen van het voorstel in de huidige vorm centraal. (Boek 6)
  • R.G. Bloemberg, ‘Nederlandse bewijsstandaard in strafzaken, vergeleken met de Engelse beyond-a-reasonable-doubt-standaard’, RM Themis 2019-2, p. 60
    Samenvatting: In het kader van het project ‘Modernisering van strafvordering’ heeft de regering voorgesteld om de in artikel 338 Sr vastgelegde huidige bewijsstandaard die stamt uit het Wetboek van Strafvordering van 1926, te veranderen. Kijkend naar het nieuwe wetsartikel dan valt op dat de voorgestelde nieuwe standaard een directe vertaling is van de Engelse beyond-a-reasonable-doubt-standaard. In deze bijdrage bespreekt auteur de voorgestelde wijziging in de bewijsstandaard voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering tegen de achtergrond van bewijsstandaarden in andere Europese landen, bezien binnen het bredere kader van het achterliggende strafrechtstelsel en hun ontwikkeling. (Boek 4)
  • M. Goos, ‘Vormverzuimen bij de politie’, Strafblad 2019(1)
    Samenvatting: Moet de rechter bij toepassing van art. 359a Sv alleen letten op de eerlijkheid van het proces of ook de politie opvoeden? Dit is een belangrijke vraag in de discussie over vormverzuimen. Omdat deze discussie ook speelt in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering ontstond binnen de politie de behoefte aan meer inzicht in de aard en omvang van vormverzuimen. Hoe vaak komen vormverzuimen voor? Over welke verzuimen hebben we het dan? En: heeft de politie intern ook aandacht voor het voorkomen van vormverzuimen? (Boek 4)
  • P.A.M. Mevis, ‘Modernisering van het strafprocesrecht op z’n Duits’, DD 2019/1
    Samenvatting: In verschillende Europese landen voltrekt of voltrok zich een operatie tot herziening van het wetboek van strafvordering. De aanzet daartoe komt nogal eens overeen: nadat incidentele wetswijzigingen elkaar een tijdlang steeds sneller zijn opgevolgd, ontstaat behoefte aan een meer integrale heroriëntatie op het strafprocesrecht. Zo ook in Duitsland. (Algemeen)

2018

  • R.C.P. Haentjens, ‘Over de beoogde verhouding tussen een gemoderniseerd Wetboek van Strafvordering en het bijzondere strafrecht’, Tijdschrift voor Bijzonder Strafrecht & Handhaving 2018-4
    Op basis van de uitgangspunten van de wetgever met betrekking tot het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering wordt onderzocht in hoeverre de wetgever zich houdt aan de gepostuleerde uitgangspunten van de modernisering. De wetgever wenst thans de bijzondere strafwetgeving niet te integreren in het moderniseringsproces. Dat zal later per wet moeten worden gedaan, waartegen moet worden gewaakt. Advies aan de wetgever luidt dat met het oog op consistentie, structuur en grondbeginselen van strafvorderlijke wetgeving reeds thans de bijzondere wetgeving in het gemoderniseerde wetboek zal moeten worden ‘ingeweven’. (Algemeen)
  • W.S. de Zanger, ‘Gemoderniseerde voordeelsontneming’, Tijdschrift voor Bijzonder Strafrecht & Handhaving 2018-4
    De modernisering van het Wetboek van Strafvordering zal ook het proces ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel aanpassen. Deze wetgevingsoperatie zal de ontnemingsmaatregel grotendeels ontdoen van zijn bijzondere karakter. Zo komt het strafrechtelijk financieel onderzoek te vervallen en wordt voorgesteld de oplegging van de ontnemingsmaatregel als hoofdregel in het reguliere strafproces te laten plaatsvinden. Deze bijdrage brengt in kaart welke wijzigingen worden voorgesteld en hoe die moeten worden beoordeeld. Geconcludeerd wordt dat de moderniseringsplannen kunnen worden onderschreven, maar wel nader dienen te worden doordacht. (Boek 8)
  • J.B. Sackers , ‘Wie moderniseert de bijzondere strafvordering?’,Tijdschrift voor Bijzonder Strafrecht & Handhaving 2018-4
    Bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering blijven de strafprocessuele bevoegdheden uit het bijzondere strafrecht vooralsnog buiten beeld. Gegeven de bijzondere aard van deze bevoegdheden, de wisselende verdenkingsgraad en de complexe verhouding met de commune strafvordering, wordt bepleit aandacht te schenken aan de vraag of een modernisering van met name de bevoegdheden inzake de inbeslagneming, de doorzoeking en het onderzoek aan de kleding uit de Opiumwet en de Wet wapens en munitie gewenst is. (Algemeen)
  • M. Feenstra, ‘Opsporingsmiddelen in ontwikkeling. Open-bronnenonderzoek als de nieuwe ‘tap’, PROCES 2018-6
    Samenvatting:Het verrichten van onderzoek door de politie in open bronnen is in de basis mogelijk onder artikel 3 Politiewet. Wordt met dit onderzoek echter een min of meer volledig beeld van een aspect uit iemands privéleven verkregen, dan is het noodzakelijk om een bijzondere opsporingsbevoegdheid in te zetten, die tijdens het schrijven van dit artikel nog ontbreekt. Deze leemte wordt nu opgevuld door de inzet van de bevoegdheid tot stelselmatige informatie-inwinning (art. 126j Sv), maar zal in de toekomst worden gedicht door een nieuw artikel in het kader van het nog lopende traject rond de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Stelselmatigheid lijkt het leidende criterium te blijven bij de vraag of de inzet van deze bevoegdheid in een specifiek geval noodzakelijk is. Hoewel de commissie-Koops een goed doordacht kader schetst voor ‘digitale stelselmatigheid’, wordt het tijd dat de rechtspraktijk (liefst met enige haast) mee gaat varen op de stroom van de stormachtige digitale ontwikkeling van de huidige maatschappij. Hoewel alle deelnemers aan deze rechtspraktijk hierbij natuurlijk een eigen rol en verantwoordelijkheid hebben, ligt er met name voor de politie en het Openbaar Ministerie de taak om ernaar te streven dat meer zaken, met een (gewaagde) expliciete vermelding van het gebruik van open-bronnenonderzoek, bij de rechter terechtkomen. Want op die manier kan er, met behulp van kritische vragen van de advocatuur en scherpe antwoorden en constateringen van de rechterlijke macht én de daaruit voortvloeiende jurisprudentie, meer duidelijkheid ontstaan over het juridisch kader voor het open-bronnenonderzoek als opsporingsmethode. Vooral één ding is zeker, open-bronnenonderzoek als nieuwe ‘tap’ is een blijvertje. (Boek 2)
  • W. Stol en L. Strikwerda, ‘Online vergaren van informatie voor opsporingsonderzoek. Een beknopte evaluatie van voorgestelde wetgeving’, Tijdschrift voor Veiligheid 2018 1-2.
    Samenvatting: Op internet is over veel mensen informatie beschikbaar die voor iedereen toegankelijk is, dus ook voor de politie. Denk bijvoorbeeld aan persoonsgegevens op het openbare gedeelte van een LinkedIn-profiel of een openbaar Facebookaccount. Ook kan de structuur van social media (welke personen hebben een connectie met elkaar, wie reageert op een gepost bericht) inzicht geven in netwerken rond personen of groepen (Van Krieken, 2017: 331). De politie maakt dankbaar gebruik van die informatie in opsporingsonderzoek. Om het recht op eerbiediging van het privéleven (art. 8 EVRM) te waarborgen, moet zij zich daarbij wel aan bepaalde regels houden. Helaas zijn die niet altijd even duidelijk, omdat er geen specifieke bevoegdheid tot stelselmatige vastlegging van persoonsgegevens uit open bronnen bestaat. De wetgever is nu voornemens zo’n bevoegdheid in het leven te roepen. Tegen deze achtergrond is de hoofdvraag in onze bijdrage wat de belangrijkste onduidelijkheden zijn aangaande het online vergaren van informatie voor opsporingsonderzoek en of de voorgestelde bevoegdheid tot stelselmatige vastlegging van persoonsgegevens uit open bronnen die onduidelijkheden wegneemt. (Boek 2)
  • F. Haijer en E. Sikkema, ‘Amerikanisering van corruptiebestrijding. Buitengerechtelijke afdoening en andere tendensen in de handhaving van anticorruptiewetgeving, Tijdschrift voor Bijzonder Strafrecht & Handhaving 2018-2
    Samenvatting: In de jaren 2014-2017 heeft in Nederland een grote omschakeling plaatsgevonden op het terrein van de handhaving in buitenlandse corruptiezaken. Het lijkt erop dat het Nederlandse handhavingsbeleid op het terrein van buitenlandse corruptie steeds meer ‘amerikaniseert’, en daarmee aansluit bij een algemene trend die volgens Van Swaaningen al meer dan dertig jaar zichtbaar is in het Nederlandse strafrecht. In deze bijdrage verklaren de auteurs deze ontwikkeling op het terrein van anti-buitenlandse corruptie allereerst vanuit het perspectief van Amerikaans buitenlands beleid, dat onder meer tot doel heeft te zorgen dat buitenlandse staten meer gaan handhaven. Vervolgens beschouwen zij de stand van zaken met betrekking tot buitengerechtelijke afdoening in Nederland, in het bijzonder de hoge of bijzondere transactie en de strafbeschikking. Zij gaan hierbij in op de handhavingspraktijk, maatschappelijke en wetenschappelijke kritiek en werpen gezien de voorgenomen modernisering van het Wetboek van Strafvordering ook een blik op de toekomst. In het bijzonder staan de auteurs stil bij de mogelijke introductie van een rechterlijke toets van hoge en bijzondere transacties. Zij sluiten af met een onderwerp dat weliswaar iets verder over de horizon ligt, maar waar zij gezien de eerder geschetste ontwikkelingen groeiende aandacht voor verwachten: het compenseren van slachtoffers van buitenlandse corruptie. (Boek 3)
  • B. van der Vorm, ‘Enkele opmerkingen over het het una via-beginsel en het nieuwe Wetboek van Strafvordering’, Tijdschrift voor Bijzonder Strafrecht & Handhaving 2018-4
    Samenvatting: Thans is een belangrijke wetgevingsoperatie gaande, waarbij het Wetboek van Strafvordering wordt herzien. Opmerkelijk genoeg wordt in de vaststellingswetten op geen enkele wijze aandacht besteed aan de keuze tussen bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving. In artikel 243, tweede lid, van het huidige Wetboek van Strafvordering en in artikel 5:44 Awb, zijn de regels omtrent deze kwestie geregeld. Parallel aan de modernisering van het Wetboek van Strafvordering zal het kabinet zich gaan buigen over de vervanging van de thans geldende criteria ten aanzien van de keuze tussen bestuursrecht en strafrecht, namelijk de ‘open context’ en ‘gesloten context’. Het debat over deze keuze tussen beide handhavingsstelsels is dermate actueel, het speelt zowel op nationaal als op het niveau van het EHRM, dat ook in het verband van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering aandacht moet worden besteed aan dit onderwerp. Om het una via-beginsel een plaats te geven in het nieuwe Wetboek van Strafvordering wordt voorgesteld om het bepaalde in artikel 243, tweede lid, Sv, te transponeren naar artikel 3.1.4, vijfde lid, van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. Daarnaast zou de wetgever de mogelijkheid kunnen aangrijpen om artikel 5:44, tweede lid, Awb, aan te passen, door het criterium van de ernstige gedraging een plaats te geven, zodat ten aanzien van de keuze tussen bestuursrecht en strafrecht, het ultimum remedium-karakter van het strafrecht wordt benadrukt. Op deze wijze kan tegenwicht worden geboden aan de opvatting van het strafrecht als optimum remedium. (Boek 3)
  • G. Knigge, ‘Over hervorming en verandering’, RM Themis 2018-5, p. 165
    Samenvatting:Opnieuw een themanummer over de modernisering van de strafvordering. Het eerste themanummer verscheen in december 2017 en was gewijd aan de Boeken 1 en 2 van het nieuwe wetboek. Dit nummer heeft betrekking op de Boeken 3, 4, 5 en 6, die in november 2017 in formele consultatie zijn gegaan. De ketenpartners hebben hun adviezen inmiddels uitgebracht, en de wetenschappelijke commentaren in dit nummer voegen zich daarbij. Knigge evalueert de ingebrachte commentaren. (Boeken 3, 4, 5 en 6)
  • Y. Buruma, ‘Het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering: de Boeken 3 tot en met 6 - Enige onorthodoxe reflecties’, RM Themis 2018-5, p. 168
    Samenvatting: In dit artikel concentreert de auteur zich op een van de ontwikkelingen binnen de strafvordering die voorafgingen en nu worden geraakt door de modernisering van de Boeken 3 tot en met 6 Strafvordering: de veranderde rolverdeling tussen de strafvorderlijke actoren. Met deze themakeuze verwacht hij de uitgangspunten, de systematiek en de consistentie van de nu te bespreken vier Boeken het scherpst in beeld te kunnen brengen, terwijl zo tevens kan worden ingegaan op de daardoor te verwachten veranderingen in de rechtspraktijk. (Boeken 3, 4, 5 en 6)
  • B. de Wilde, ‘De beoordeling van getuigenverzoeken volgens het voorgestelde Wetboek van Strafvordering. Een beweging naar voren?’, RM Themis 2018-5, p. 180
    Samenvatting: Het Nederlandse strafproces wordt gekenmerkt door een sterke nadruk op het vooronderzoek. Auteur bespreekt de ontwikkelingen in het getuigenverhoor naar aanleiding van de nu voorgestelde modernisering van de Strafvordering, die ook al tot uitdrukking kwamen in de Contourennota. (Boek 4)
  • C.P.M. Cleiren en M.J. Dubelaar, ‘Modernisering van het strafrechtelijk bewijsrecht’, RM Themis 2018-5, p. 191
    Samenvatting: Het Nederlandse bewijsstelsel is al decennia onderwerp van discussie. Niettemin is de nationale bewijsregeling – ondanks deze verander(en)de context – de afgelopen decennia niet wezenlijk aangepast. De lopende modernisering van het Wetboek van Strafvordering biedt dan ook een uitgelezen kans om opnieuw kritisch te kijken naar het stelsel en de daarin vervatte bepalingen. Het doel van dit artikel is het ontleden, analyseren en duiden van de voorstellen met betrekking tot de bewijsbeslissing en -motivering in de thans voorliggende ontwerpwetsvoorstellen en waar mogelijk suggesties te doen voor aanpassing of verbetering. (Boek 4)
  • A.M. van Woensel, ‘Hoger beroep in strafzaken in een gemoderniseerd jasje’, RM Themis 2018-5, p. 204
    Samenvatting: In dit artikel besteedt auteur aandacht aan de nieuwe voorgestelde regeling van het hoger beroep in strafzaken. Deze regeling is opgenomen in het conceptwetsvoorstel van Boek 5. Hij komt na de bespreking met een algemeen eindoordeel en enige kritische kanttekeningen en aanbevelingen. (Boek 5)
  • F.M. Ansems & L. van Lent & M.M. Boone, ‘Wijzigingen van de artikel 12-procedure in Modernisering Strafvordering’, NJB 2018/1509
    Samenvatting: In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering ligt een wijziging voor van de procedure voor klachten tegen niet-vervolgen (artikel 12 Sv). De auteurs hebben in 2016 een onderzoek afgerond naar het functioneren van deze procedure. In dit artikel worden de belangrijkste bevindingen van dit onderzoek besproken, om vervolgens te bespreken welke wijzigingen nu in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering worden voorgesteld en te beoordelen of deze tegemoet komen aan de door het onderzoek gesignaleerde knelpunten. De conclusie is dat de voorstellen niet zullen leiden tot verbetering van de kwaliteit van de beklagprocedure en de knelpunten daarvan niet zullen wegnemen. (Boek 3)
  • W.H.G. Loyson & L.J. Hofstra & E.A.A.M. Pfeil, ‘De raadsheer-commissaris als zittingsrechter’, NJB 2018/1511
    Samenvatting: Uit een arrest van 8 januari 2018 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:21) volgen twee vragen: (i) is artikel 268 Sv wel of niet van overeenkomstige toepassing in hoger beroep en (ii) wat is materieel gezien de rol van de poortraadsheer en hoe verhoudt deze zich tot artikel 268 lid 2 Sv? Dit artikel beperkt zich tot de bespreking van de eerste vraag. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 268 Sv en artikel 415 Sv, alsmede uit de wetsvoorstellen in het kader van de Modernisering Strafvordering die betrekking hebben op deze beide artikelen, kan slechts een conclusie worden getrokken: artikel 268 Sv is van overeenkomstige toepassing in hoger beroep. (Boek 5)
  • S. Meijer, ‘De veranderende rol van het Openbaar Ministerie bij de sanctie-uitvoering’, Strafblad 2018(2) 18
    Samenvatting: De Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen heeft als belangrijkste gevolg dat de primaire verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen verschuift van het Openbaar Ministerie naar de minister van Justitie en Veiligheid. In deze bijdrage wordt ingegaan op de veranderingen die deze wet tot gevolg heeft voor het Openbaar Ministerie bij de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen, waarbij mede wordt ingegaan op enkele recente ontwikkelingen op dit gebied. (Boek 6)
  • B.H.M. Simmelink, ‘... op den grondslag der telastlegging ...’, Strafblad 2018(2) 17
    In het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering is ervoor gekozen de huidige grondslagleer te handhaven. Deze beslissing is terecht, omdat het stelsel waarin de strafrechter is gebonden aan de door het Openbaar Ministerie opgestelde tenlastelegging grote voordelen heeft. In de praktijk worden over de mate van binding van de rechter aan de tenlastelegging starre en ouderwetse opvattingen gehuldigd. Deze opvatting moet inmiddels als achterhaald worden aangemerkt. Rechter en Openbaar Ministerie mogen de bestaande ruimte voor een moderner omgang met het grondslagstelsel niet onbenut laten. (Boek 3 en Boek 4)
  • M.W. Lindeman, ‘Het Openbaar Ministerie in 2018: het zijn de magistraten die het verschil moeten maken’, Strafblad 2018(2) 16
    Samenvatting: Het lijkt steeds meer op de achtergrond te raken dat het OM eerst en voor alles wordt bepaald door zijn ‘leden’: de magistraten (en dat zijn hoofdzakelijk officieren van justitie). In deze bijdrage wordt uiteengezet welke ontwikkelingen in de afgelopen jaren grote impact hebben gehad op het werk van deze officieren, hoe het OM hiermee zou kunnen omgaan en waarom het van belang is dat officieren nadrukkelijker de voor de magistratelijkheid zo belangrijke autonomie laten gelden. (Algemeen)
  • J.A. van Dorst, ‘Beletten vervolgingsbeletselen de opsporing?’, Strafblad 2018(2) 14
    Samenvatting: Of feiten die niet vervolgd mogen worden toch mogen worden opgespoord, laat zich niet in algemene zin beantwoorden. Het hangt af van het soort feit en de reden voor de uitsluiting van de vervolging. De wetgever kan discussies natuurlijk voorkomen door een duidelijke regeling te treffen. De op stapel staande modernisering van het Wetboek van Strafvordering geeft daarvan een mooi voorbeeld wat betreft de opsporing na het overlijden van de verdachte. Het doet daaraan echter afbreuk door de introductie van een discutabel opsporingsbegrip. (Boek 2)
  • N. Ferdinandusse, ‘De actieve rechter’, Strafblad 2018(2) 13
    Samenvatting: Hoe actief of passief moet de Nederlandse zittingsrechter zijn in het strafproces? Mag hij uit eigen beweging mogelijke gebreken in de tenlastelegging aan de orde stellen op zitting of nader onderzoek gelasten? Het is een bekend maar onverminderd actueel thema. Deze bijdrage gaat in op de eisen die het EVRM stelt aan de (actieve) rol van de zittingsrechter, in het bijzonder waar het gaat om de rechten van slachtoffers. Deze eisen worden in de Nederlandse praktijk meer dan eens genegeerd. (Boek 1)
  • J. Pronk, ‘Het overlijdensonderzoek. Een juridische beschouwing van het overlijdensonderzoek parallel aan de lijkschouw’, Strafblad 2018(1) 10
    Samenvatting: ‘Tientallen moorden gemist door slechte lijkschouwing’, kopte www.nu.nl op 29 november 2016. Mede naar aanleiding van de uitkomsten van het WODC-rapport stelde de minister van Veiligheid en Justitie een ‘Taskforce lijkschouw en gerechtelijke sectie’ in. Ook komt in het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering een bepaling betreffende onderzoek aan overledenen. Biedt deze bepaling de oplossing voor de vermeende ‘slechte lijkschouw’ en geeft het de politie voldoende handvatten om een deugdelijk overlijdensonderzoek te verrichten? (Boek 2)
  • A.M. Gast, ‘De conceptualisering van het onderzoek aan in beslag genomen smartphones’, Strafblad 2018(1) 9
    Samenvatting: In het wetgevingstraject voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering komt het onderzoek aan voorwerpen na inbeslagneming aan bod. In deze bijdrage wordt de bijzondere positie van privacygevoelige in beslag genomen geautomatiseerde werken, als smartphones, nader beschouwd. Een toekomstbestendige regeling dient recht te doen aan de grove privacy-inbreuk die kan worden gemaakt met het onderzoek aan dit soort voorwerpen. Aan de hand van een onderzoek naar taalgebruik wordt een middel voorgesteld dat de wetgever kan gebruiken bij de gecompliceerde taak die voor handen ligt: metafoor. Een passende metafoor kan wellicht de benodigde kapstok bieden voor de toekomstige wettelijke regeling voor het onderzoek aan in beslag genomen smartphones en vergelijkbare geautomatiseerde werken. (Boek 2)
  • E.T. Luining, De beperkt anonieme getuige: een puzzel’, Strafblad 2018(1) 8
    Samenvatting: In de rechtspraktijk worden vaak vergissingen gemaakt bij het gebruik van beperkt anonieme getuigenverklaringen en de motiveringsplicht die daarbij geldt. In deze bijdrage wordt de positie van de beperkt anonieme getuige ten opzichte van de andere typen getuigen uiteengezet en wordt ingegaan op de (oorzaak van de) inconsistentie die bestaat bij de motiveringsplicht. Daarbij blijkt van belang hoe een getuigenverklaring bewijsrechtelijk wordt geduid. Dit leidt tot aanbevelingen voor de wetgever. (Boek 1)
  • J.S. Nan, ‘Een overzichtelijk beklag tegen inbeslagneming van voorwerpen’, Strafblad 2018(1) 5
    Samenvatting: De standaarduitspraak over de klaagschriftprocedure van artikel 552a Sv is naar aard en opzet bescheiden. Deze ziet alleen op beklag tegen de inbeslagneming van voorwerpen, waarbinnen slechts enkele knelpunten worden behandeld. Meer punten hadden in dat verband besproken kunnen worden. In het wetgevingsprogramma Modernisering Wetboek van Strafvordering wordt met de uitspraak ingestemd, maar zij speelt hierin vooralsnog slechts een bescheiden rol. Codificatie van bijvoorbeeld de toetsingsmaatstaven blijft bewust achterwege. De vraag is of daarin verandering zou moeten komen. (Boek 6)

2017

  • N. van der Voort, ‘Codificatie van de lappendeken. Onderzoek aan een in beslag genomen smartphone: het labyrint van de (toekomstige) wetgeving en jurisprudentie’, Tijdschrift voor Bijzonder Strafrecht & Handhaving, 2017-4
    Samenvatting: Mensen communiceren in de huidige samenleving volop digitaal. Het is dan ook niet verrassend dat hét mechanisme om tot de kern van iemands privéleven te komen tegenwoordig wordt bereikt door het onderzoek aan de smartphone. Het wettelijke kader betreffende dit onderzoek staat al enige tijd ter discussie. Waar de Hoge Raad een (op het eerste gezicht onwerkbaar) kader voor de (opsporing)praktijk heeft getracht te scheppen, is de modernisering van het Wetboek (mede) op dit punt in volle gang. Het is tijd dat de wetgever de spreekwoordelijke handschoen oppakt en zorg draagt voor een evenwichtige balans tussen privacy en effectieve opsporing. (Boek 2)
  • W. Schermer, ‘Het gebruik van Big Data voor opsporingsdoeleinden: tussen Strafvordering en Wet politiegegevens’, Tijdschrift voor Bijzonder Strafrecht & Handhaving, 2017-4.
    Samenvatting: Het gebruik van grote hoeveelheden gegevens (Big Data) levert een steeds grotere bijdrage aan het succes van de opsporing. De toepassing van Big Data brengt echter ook (privacy)risico’s met zich mee. Door de gebrekkige samenhang tussen het Wetboek van Strafvordering en de Wet politiegegevens is het gebruik van Big Data momenteel niet goed gereguleerd. In dit artikel worden de belangrijkste risico’s voor de rechtsbescherming bij het gebruik van Big Data voor opsporingsdoeleinden besproken en wordt bekeken in hoeverre het huidige en toekomstige strafvorderlijke kader deze risico’s kan adresseren. (Boek 2)
  • N. van den Brink, ‘Voorlopige hechtenis en voorlopige vrijheidsbeperking. Het einde van de schorsing onder voorwaarden?’, Strafblad 2017(5) 61
    Samenvatting: In het Conceptwetsvoorstel tot vaststelling van Boek 2 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering wordt geopperd de schorsing onder voorwaarden te schrappen uit de wettelijke regeling van de voorlopige hechtenis en te vervangen door de figuur van de ‘voorlopige vrijheidsbeperking’. In deze bijdrage wordt dit voorstel, evenals de reacties daarop van de geconsulteerde adviesorganen, onder de loep genomen en geanalyseerd in het licht van het relevante mensenrechtenkader, het karakter van de voorlopige hechtenis en de toepassingspraktijk. (Boek 2)
  • G.H Kristen & E. Sikkema, ‘Naar een prejudiciële procedure in het strafrecht’, Strafblad 2017 (5) 59
    Samenvatting: In het kader van de Modernisering van het Wetboek van Strafvordering is voorgesteld een procedure in te voeren waarmee een feitenrechter in een concrete strafzaak een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad kan stellen. In deze bijdrage komen argumenten voor en tegen zo’n procedure aan bod, wordt een voorstel gedaan voor de vormgeving van een dergelijke procedure en worden enkele vraagpunten opgeworpen. (Boek 6)
  • Y. Buruma, ‘Noodzakelijke rechtswaarborg of nodeloze administratieve last’, Strafblad 2017(5) 58
    Samenvatting: Hoe de afweging tussen noodzakelijke waarborg of nodeloze administratieve last in het nieuwe wetboek moet worden gemaakt, is een lastige vraag. Bij de beantwoording daarvan kunnen wetgevingsvraagstukken niet los worden gezien van organisatievraagstukken. Tijdens de debatten hierover bleek dat men moet oppassen met het toeschrijven van opvattingen aan onbekende anderen: de politie wil zich best laten controleren en de advocatuur kan best leven met minder papier bij de politie. (Algemeen)
  • M. Kessler, ‘Een digitaal strafproces in een nieuw Wetboek van Strafvordering’, DD 2018/15.
    Samenvatting: In de contourennota is vermeld dat een van de doelen van het beoogde nieuwe Wetboek van Strafvordering is een digitaal strafproces te faciliteren. (Algemeen)
  • P.H.P.H.M.C. van Kempen, ‘Subsidiariteit, proportionaliteit en doelbinding als algemene beginselen: codificatie graag, maar meer volledig’, DD 20187/8.
    Samenvatting: Het subsidiariteitsbeginsel, het proportionaliteitsbeginsel en het doelbindingsbeginsel (ook wel: beginsel van zuiverheid van oogmerk of verbod van détournement de pouvoir) behoren tot het geldende strafprocesrecht. (Algemeen)
  • V.E. van de Wetering, S.A. Eckhardt & S.R. Bakker, ‘De rol van het achterliggende rechtsgoed van strafbepalingen bij de beoordeling van de strafwaardigheid van gedrag’, DD 2018/13.
    Samenvatting:In diverse recente strafzaken zijn verweren gevoerd die uitsluiting van strafrechtelijke aansprakelijkheid beoogden. Getracht werd dat einddoel langs verschillende wegen en ingangen te bereiken, waarbij een rol was weggelegd voor het achterliggende te beschermen rechtsgoed. (Algemeen)
  • G. Pesselse & J.H.B. Bemelmans, ‘De geldigheid van getuigenverzoeken’, DD 2017/61, afl. 8.
    Samenvatting: De verdediging in strafzaken heeft legio mogelijkheden een getuigenverzoek te doen. Toch zijn deze mogelijkheden geen garantie dat een getuigenverhoor zal plaatsvinden. Nog los van weigerachtigheid of onvindbaarheid van de getuige, bestaan diverse gronden voor de afwijzing van een getuigenverzoek (onaannemelijkheid verschijning, gezondheid getuige, ontbreken verdedigingsbelang, noodzakelijkheid enz.). Hoewel de wetgever in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering voornemens is het noodzaak- en verdedigingsbelangcriterium te integreren in een nieuw relevantiecriterium, zal de aandacht in rechtspraak en literatuur voor de beoordelingscriteria vermoedelijk niet verstommen. (Boek 4)
  • W. de Zanger, ‘Voordeelsontneming na de modernisering van het Wetboek van Strafvordering – een eerste inventarisatie’, Blog van het Utrecht Centre for Accountability and Liability Law, 2017.
    In Boek 6 worden voorstellen gedaan om het proces ter ‘ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel’ te herzien. Hiermee worden enkele praktische knelpunten weggenomen en wordt gehoor gegeven aan kritiek in de literatuur. De ontnemingsmaatregel wordt hiermee sterker geïntegreerd in het reguliere strafproces. De voorstellen roepen bij de auteur wel vragen op over de uiteindelijke wettelijke regeling, die hij in dit blog bespreekt. Deze vraagpunten dienen naar mening van de auteur in de adviezen van de beroepsgroepen en later in het advies van de Raad van State en het parlementair debat te worden meegenomen. (Boek 6).
    Bron
  • E. Gritter, ‘Modernisering Strafvordering: verschoning en codificatie’, Tijdschrift voor Bijzonder Strafrecht & Handhaving 2017/2.
    Samenvatting: In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering is voorgesteld de mogelijkheid van ‘doorbreking’ van het verschoningsrecht te codificeren. Deze bijdrage in de rubriek Trending Topics gaat in het licht van het themanummer over het professionele verschoningsrecht kort in op het nut van codificatie van (sterk casuïstisch gekleurde) regels uit de jurisprudentie, zowel met betrekking tot de ‘doorbreking’ als meer algemeen. Volgens de auteur dient uiteindelijk gewaakt te worden voor al te veel verfijning op het niveau van de formele wet. (Boek 2 en Boek 6)
  • B.J.G.L. Jaeger & N. van den Hoek, ‘Aanpassing van het verschoningsrecht’, Tijdschrift Formeel Belastingrecht 2017/04.
    Samenvatting: Het verschoningsrecht staat onder druk. In het wetsvoorstel Modernisering Wetboek van Strafvordering dat op 7 februari 2017 is gepubliceerd, stelt de minister van Veiligheid en Justitie voor de jurisprudentie omtrent het verschoningsrecht te codificeren. Zodoende moet advocaten duidelijker worden dat zij niet voor alle werkzaamheden verschoningsrecht hebben. Begin dit jaar, mede naar aanleiding van de Panama Papers, kondigde staatssecretaris van Financiën Wiebes aan nog dit jaar een voorstel te doen om het fiscale verschoningsrecht aan te passen. Op die aankondiging is door de NOvA fel gereageerd. De staatssecretaris zou het basisprincipe van het verschoningsrecht miskennen en zijn bezwaren jegens het verschoningsrecht in de huidige vorm niet goed motiveren. VDD, D66 en SP hebben op 22 februari 2017 de staatssecretaris om opheldering gevraagd over de noodzaak van een aangepast verschoningsrecht. In deze bijdrage wordt betoogd het verschoningrecht aan te passen naar een ruim op te vatten materieel criterium, zodat het belang dat met het verschoningsrecht is gediend ook in de toekomst blijft gewaarborgd. (Boek 1)
  • Y. Buruma, ‘Modernisering of codificatie’, NJB 2017/359, afl. 7, p. 441.
    Samenvatting: We zijn terecht gekomen in een rechtsorde die gebaseerd is op wantrouwen en regulering. Het wordt tijd verschil te maken tussen recht en regels. Deze week gingen de 123 pagina’s conceptwettekst en 449 pagina’s conceptmemorie van toelichting van de Boeken 1 (strafvordering in het algemeen) en 2 (het opsporingsonderzoek) van het nieuwe Wetboek van Strafvordering in consultatie. Het is de indrukwekkende vrucht van veel denkwerk van ambtenaren, maar ook van tal van vergaderingen en overleg in werkgroepen van politiemensen, OM, advocaten, rechters, deskundigen en geleerden. (Algemeen)
  • B.F. Keulen, ‘De verdenkingscriteria in het nieuwe Wetboek van Strafvordering’, DD 2017/23.
    Samenvatting: In de contourennota over de modernisering van het Wetboek van Strafvordering is aangekondigd dat de wettelijke regeling van het voorbereidend onderzoek integraal wordt geherstructureerd. In februari zijn concepten van het Eerste en Tweede Boek van het nieuwe wetboek in consultatie gegeven. Daar kan uit worden afgeleid hoe de minister van Veiligheid en Justitie aan dit voornemen gestalte wil geven. (Boek 2).
  • J.S. Nan, ‘Kroniek van het straf(proces)recht’, NJB 2017/835.
    Samenvatting: Na een redelijk lange aanloop zijn vanuit het ministerie van Veiligheid en Justitie de eerste twee Boeken in het kader van de Modernisering Wetboek van Strafvordering ter consultatie bekendgemaakt. Hierop zal de nadruk van de Kroniek liggen, al kan deze bespreking niet meer zijn dan een impressie. De stukken zijn zo omvangrijk dat een grondige bespreking ervan zijn eigen tijdschrift zou rechtvaardigen. Op het gebied van nieuwe wetgeving was het op zich redelijk rustig, al heeft de komst van eenvoudig witwassen als nieuw delict de Hoge Raad ertoe bewogen al vóór de inwerkingtreding daarvan met een kort overzichtsarrest te komen. De Hoge Raad liet zich het afgelopen half jaar voorts onder meer uit over oplichting en poging. Vanuit Straatsburg nog twee interessante uitspraken, waarbij in één daarvan Nederland over de knie werd gelegd door het EHRM. (Algemeen)
  • G. Pesselse & J.H.B. Bemelmans, ‘De geldigheid van getuigenverzoeken’, DD 2017/61.
    Samenvatting: De verdediging in strafzaken heeft legio mogelijkheden een getuigenverzoek te doen. Toch zijn deze mogelijkheden geen garantie dat een getuigenverhoor zal plaatsvinden. Nog los van weigerachtigheid of onvindbaarheid van de getuige bestaan er diverse gronden voor de afwijzing van een getuigenverzoek (onaannemelijkheid verschijning, gezondheid getuige, ontbreken verdedigingsbelang, noodzakelijkheid enzovoort). Hoewel de wetgever in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering voornemens is het noodzaak- en verdedigingsbelangcriterium te integreren in een nieuw relevantiecriterium, zal de aandacht in rechtspraak en literatuur voor de beoordelingscriteria vermoedelijk niet verstommen. (ECLI:NL:HR:1999:AA3794, ECLI:NL:HR:2007:BA7658, ECLI:NL:HR:2011:BP2746, ECLI:NL:HR:2011:BO9834, ECLI:NL:HR:2015:902). (Boek 4)
  • G.C. Haverkate, ‘Oude barbiersfuncties in het nieuwe Wetboek van Strafvordering’, E&R 2017, nr. 4, p. 133.
    Samenvatting: Als het om nieuwe wetgeving gaat, is strafrechtelijk Nederland in zekere zin in de ban van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Het is een groot, meerjarig wetgevingstraject van de directie Wetgeving en Juridische Zaken van het ministerie van Veiligheid en Justitie, dat aan de zogenoemde ketenpartners ruimschoots de gelegenheid biedt om mee te denken en te praten over het nieuwe wetboek. Met betrekking tot de ontwerpen van de voorstellen voor de Boeken 1 en 2 van het nieuwe wetboek liep de termijn van de formele consultatie af op 30 juni 2017. (Algemeen)
  • P.A.M. Mevis, ‘Wat zou Yvo ervan vinden? Opmerkingen bij Modernisering strafvordering,’ Strafblad 2017/2 .
    Samenvatting: Voor modernisering van de strafvordering hoeft men de huidige regeling niet eerst als volstrekt achterhaald te diskwalificeren. Eerder moet per onderdeel met aandacht voor de historische ontwikkeling worden bezien wat en waarom er moet worden gewijzigd. En dat binnen een afgewogen en gezaghebbende codificatie. Tegen die achtergrond worden hierna verschillende onderwerpen bezien. De in de wet gesystematiseerde, ambtshalve verantwoordelijkheid van de rechter voor de ‘richtige’ uitkomst van de berechting van de verdachte blijkt nog steeds cruciaal. Dat uitgangspunt van het WvSv 1926 is geenszins achterhaald. (Algemeen)
  • D.A.G. van Toor, ‘De vergrendelde smartphone als object van strafvorderlijk onderzoek’, Computerrecht 2017/2.
    Samenvatting: Draagbare elektronische apparaten maken een belangrijk deel uit van het dagelijkse werk- en sociale leven, ook van criminelen. Inmiddels worden op smartphones en tablets niet alleen telecommunicatiedata maar ook andere gegevens, zoals foto’s, opgeslagen. Dit maakt een smartphone tot een object dat (in de toekomst) veelvuldig strafvorderlijk wordt onderzocht. In het moderniseringstraject voor het Wetboek van Strafvordering is daarom ook een doorzoekingsbevoegdheid voor elektronische apparaten voorgesteld. De meeste apparaten zijn echter vergrendeld met een pincode, wachtwoord of vingerafdruk en dus niet vrij toegankelijk. In deze bijdrage wordt de mogelijkheid onderzocht of de doorzoekingsbevoegdheid kan worden vergezeld van een ontgrendelingsbevel, met name in het licht van het recht op een eerlijk proces. (Boek 2)
  • E. F. Stamhuis & T.B. Trotman, ‘Modernisering Strafvordering: de bel voor de derde ronde’, Strafblad 2017/5.
    Samenvatting: Het project Modernisering Wetboek van Strafvordering heeft in de voorbije jaren al veel aandacht gekregen, ook in het Strafblad. Minister Opstelten sprak in juni 2014 nog de verwachting uit dat de Tweede Kamer de laatste bundels wetvoorstellen in het begin van 2016 zou kunnen verwachten. Dat – zo kunnen we constateren – is bij lange na niet gelukt. Maar het is indrukwekkend wat zo’n initiatief aan energie en productiviteit blijft opwekken. Op 14 september 2017 zag heel strafvorderlijk Nederland elkaar weer in Den Haag voor het derde congres in dit project. Met dit nummer wordt de bel geluid voor de derde en zeker niet laatste ronde. Sinds de start van het project in 2014 onder Opstelten wordt het departement inmiddels door de vierde minister geleid. Dit betekent geenszins dat de handdoek in de ring is gegooid. Er valt nog veel werk te verzetten. De redactie van Strafblad wil graag een bijdrage leveren aan een brede discussie over de keur van onderwerpen die op dit moment overdacht worden en de debatthema’s onder de aandacht brengen van alle geïnteresseerden die niet in Den Haag present konden zijn. Met dat doel is in dit vijfde nummer van het jaar plaatsgemaakt voor zo veel mogelijk korte bijdragen, die kennisgeven van de debatonderwerpen in de ‘break out’-sessies. Tevens is een beknopt impressionistisch verslag opgenomen van het plenaire gedeelte. Tineke Cleiren schreef een prachtige column waarmee het themadeel van dit nummer opent. Daarna wordt de loop van het congres gevolgd door eerst aandacht te geven aan het plenaire deel en daarna aan de ingekomen bijdragen over de gedachtewisseling in workshops. Die bijdragen zijn geschreven door collega’s die een rol op zich genomen hadden in de voorbereiding van de discussie of zijn van de hand van een deelnemer. (Algemeen)
  • P. van Berlo & D.S. Jol, ‘Verslag Derde Congres Modernisering Wetboek van Strafvordering’, Strafblad 2017/5.
    Samenvatting: De moderniseringsoperatie van het Wetboek van Strafvordering is absoluut geen sinecure, zo blijkt ook tijdens het derde Moderniseringscongres dat op 14 september 2017 plaatsvond in Den Haag. Onder de bezielende leiding van dagvoorzitter Astrid Joosten kwamen kernactoren uit de strafrechtsketen, het ministerie en de wetenschap op deze dag bij elkaar om knelpunten te bespreken en vergezichten met elkaar te delen. In deze bijdrage wordt verslag gedaan van het plenaire gedeelte en het georganiseerde Lagerhuisdebat. (Algemeen)
  • P.H.P.H.M.C. van Kempen, ‘Kwetsbare verdachten’, Strafblad 2017/5.
    Samenvatting: Het is toe te juichen dat de wetgever aandacht heeft voor de positie van personen met een psychische stoornis of een verstandelijke dan wel fysieke beperking of een ziekte. Deze ontwikkeling zal bijdragen aan de eerlijkheid en kwaliteit van de strafprocedure tegen kwetsbare verdachten, een gegeven waar alle procespartijen belang bij hebben. Dit bleek ook uit de discussie tijdens de workshop. Hoe de in de Workshop geopperde ideeën zullen worden vormgegeven in de wet zal nog moeten blijken. (Boek 6)
  • G. Knigge, ‘De modernisering van de strafvordering’, RM Themis 2017-6, p. 277.
    Samenvatting: De modernisering van de strafvordering begon ooit als een onderdeel van het ambitieuze programma Versterking Prestaties Strafrechtsketen (VPS). Inmiddels is het VPS-programma een stille dood gestorven. Dit themanummer is gewijd aan de eerste twee Boeken van het nieuwe wetboek zoals die in februari van dit jaar in formele consultatie zijn gegaan. Knigge introduceert het nummer door een kritische beschouwing van het moderniseringsprogramma, inclusief de aanloop en de bredere context ervan. (Algemeen)
  • M. J. Borgers, ‘Het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering: beginselen en uitgangspunten’, RM Themis 2017-6, afl. 6, p. 279.
    Samenvatting: In deze bijdrage wordt allereerst geïnventariseerd welke beginselen en uitgangspunten blijkens de conceptwetsvoorstellen tot vaststelling van de Boeken 1 en 2 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering aan het gemoderniseerde strafprocesrecht ten grondslag liggen. Voorts wordt aan de hand van een tweetal van deze beginselen en uitgangspunten - het legaliteitsbeginsel en het ondervragingsrecht, als onderdeel van het recht op een eerlijk proces - stilgestaan bij de vraag in hoeverre de betekenis daarvan concreet zichtbaar wordt in voorschriften die zijn opgenomen in de conceptwetsvoorstellen. Het gaat er daarbij vooral om een beeld te krijgen van de concrete betekenis van de beginselen en uitgangspunten voor de inhoud van het gemoderniseerde wetboek. (Boek 1 en Boek 2)
  • T. Kooijmans, ‘Het Openbaar Ministerie en de vervolging in het nieuwe Wetboek van Strafvordering’, RM Themis 2017-6, afl. 6, p. 291.
    Samenvatting: In deze bijdrage staan het Openbaar Ministerie en de vervolging uit de voorgestelde moderniseringsoperatie centraal. Na de inleiding worden in paragraaf 2 de achtergronden van het huidige vervolgingsbegrip geschetst en wordt onderzocht wat daarvoor in de plaats komt in het nieuwe wetboek. In paragraaf 3 wordt nader ingegaan op de landelijke bevoegdheid van de officier van justitie waardoor de binding aan diens 'eigen' rechtbank in zekere zin wordt verbroken. In paragraaf 4 worden tot besluit enkele conclusies getrokken. (Boek 1 en Boek 2)
  • J.H. Crijns, ‘Taak en positie van de rechter-commissaris in het nieuwe Wetboek van Strafvordering’, RM Themis 2017-6, afl. 6, p. 303.
    Samenvatting: In deze bijdrage passeren de belangrijkste wijzigingen met betrekking tot de taak en de positie van de rechter-commissaris in het voorbereidend onderzoek in strafzaken de revue en worden deze op een aantal punten van waarderende dan wel kritische opmerkingen voorzien. (Boek 1 en Boek 2)
  • P.T.C. van Kampen, ‘Verdediging 2.0’, RM Themis 2017-6, afl. 6, p. 313.
    Samenvatting: De in de MvT's opgenomen toelichting op het beoogde resultaat van de thans gepubliceerde voorstellen voor Boek 1 en 2 rechtvaardigt, waar het de positie van de verdediging in het opsporingsonderzoek betreft, een aantal even simpele als fundamentele vragen: (1) Wat verandert er nu precies in het nieuwe wetboek in de (rechts)positie van de verdediging in het vooronderzoek? (2) Is (daarmee) de conclusie gerechtvaardigd dat het nieuwe, gemoderniseerde wetboek voor wat betreft het vooronderzoek inderdaad een meer 'contradictoire procesvorm' in zich draagt dan wel met zich brengt, mede gelet op de taken en bevoegdheden van de officier van justitie en rechter(-commissaris)? en (3) Wat betekent een (meer) contradictoire procesvorm vanuit die invalshoek eigenlijk? (Boek 1 en Boek 2)
  • J.B.H. Simmelink, ‘Normering van opsporingsbevoegdheden in het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering’, RM Themis 2017-6, afl. 6, p. 213.
    Samenvatting: In deze bijdrage staat de wijze van normering van de opsporingsbevoegdheden in het conceptwetsvoorstel voor Boek 2 centraal. Met het begrip 'normering' doelt de auteur op de systematiek van de wettelijke regeling van de opsporingsbevoegdheden en het geheel aan toepassingsvoorwaarden. Simmelink bespreekt de opsporingsbevoegdheden vanuit de bij de vormgeving van de regeling aangehouden systematiek en uitgangspunten. De nadruk ligt daarbij op de beoogde vereenvoudiging van de regeling van de toepassingsvoorwaarden, de regeling van de inbeslagneming van voorwerpen en gegevens en de beoogde vermindering van de werklast van politie en Openbaar Ministerie. (Boek 2)
  • F. Vellinga-Schootstra, ‘Inbeslagneming van voorwerpen en gegevens’, RM Themis 2017-6, afl. 6, p. 334.
    Samenvatting: De wetgever zag in het multiple karakter van digitale gegevens destijds een beletsel om gegevens voor inbeslagneming vatbaar te achten. Het is immers kenmerkend voor de inbeslagneming dat de beslagene de vrije beschikking over het in beslag genomene verliest. Bij 'beslag' op gegevens is dat meestal juist niet het geval: de betrokkene houdt de beschikking over de gegevens waarvan justitie in het belang van het onderzoek een kopie maakt. Daarom gebruikt de wetgever niet de term inbeslagneming van gegevens, maar vastlegging van gegevens. Auteur stelt in dit artikel de vraag of bij het nieuwe onderscheid tussen inbeslagname en vastlegging alles écht anders wordt, of dat er slechts sprake is van een geringe koerswijziging. Gaat het bovendien wel om een noodzakelijke ingreep? Is het bijvoorbeeld nodig om in de uitwerking van de gedachte dat ook gegevens vatbaar zijn voor inbeslagneming hier en daar onderscheid te blijven maken tussen (de wijze van inbeslagneming en de bevoegdheden tot) inbeslagneming van voorwerpen aan de ene en gegevens aan de andere kant? En zijn de voorgestelde bepalingen toekomstbestendig in een wereld waarin in sommige gevallen amper te bepalen is of er sprake is van een gegeven, een voorwerp of een zaak? (Boek 2)
  • L. Stevens, ‘Wijzigingen in de regeling van het voorarrest: wordt het beter, slechter of gewoon anders?’, RM Themis 2017-6, afl. 6, p. 344.
    Samenvatting: De praktijk van het voorarrest van de verdachte gaat veranderen, en wellicht niet zo'n klein beetje ook. Stevens bespreekt in dit artikel een aantal belangrijke wijzigingen rond voorlopige vrijheidsbeperking, voorlopige hechtenis, de rechtmatigheidstoets en mogelijke effecten van de veranderingen. (Boek 2)
  • Y. Buruma, ‘Noodzakelijke rechtswaarborg of nodeloze administratieve last’, Strafblad 2017-5, afl. 5, p. 58.
    Samenvatting: Hoe de afweging tussen noodzakelijke waarborg of nodeloze administratieve last in het nieuwe wetboek moet worden gemaakt, is een lastige vraag. Bij de beantwoording daarvan kunnen wetgevingsvraagstukken niet los worden gezien van organisatievraagstukken. Tijdens de debatten hierover bleek dat men moet oppassen met het toeschrijven van opvattingen aan onbekende anderen: de politie wil zich best laten controleren en de advocatuur kan best leven met minder papier bij de politie. (Boek 2)
  • M.M. Dolman, ‘Vrijspraken zijn geen veroordelingen’, Strafblad 2017-5, afl. 5, p. 62.
    Samenvatting: Het voornemen bestaat om bij de herinrichting van het bewijsrecht enerzijds de onderscheiden eisen van wettigheid en overtuiging te benadrukken, en anderzijds te bepalen dat de aanwezigheid van wettig bewijs de rechter niet verplicht tot bewezenverklaring. Dat suggereert dat de rechter die wettig bewijs vindt, bewezen verklaart - ook als hij niet van verdachtes schuld overtuigd is. Maar gaat de beoordeling van wettigheid vooraf aan vorming van de overtuiging? Prevaleert wettigheid boven overtuiging? En voorkomen de voorgenomen bepalingen 'onterechte veroordelingen'? (Boek 4)

2016

  • E. Luiging, ‘De rol van de strafrechter: van waarheidsvinder naar regisseur van de proceslogistiek’, Proces 2016/1.
    Samenvatting: Het lopende wetgevingsproject gericht op de Modernisering van het Wetboek van Strafvordering heeft verstrekkende gevolgen voor de organisatie van het strafrecht en dus consequenties voor de strafrechtspraktijk. Een grote implicatie is de veranderende rol van de strafrechter. Omdat de rechter van oudsher een belangrijke rol speelt bij waarheidsvinding en rechtsbescherming, roept dit de vraag op wat het wetgevingsproject voor deze rol betekent en of een volledige en evenwichtige waarheidsvinding en wettelijke bescherming voldoende zijn gewaarborgd. Dit artikel biedt een antwoord op deze vraag en biedt enkele aanbevelingen. (Algemeen)
  • M. Kessler, ‘Wetgeving Contourennota modernisering Wetboek van Strafvordering’, Ars Aequi februari 2016.
    Samenvatting: In de rubriek Wetgeving van dit tijdschrift ligt het accent in het algemeen op bespreking van recent tot stand gekomen wetten. In deze bijdrage wordt bij uitzondering aandacht besteed aan voorgenomen wetgeving. Eind september 2015 heeft de minister van Veiligheid en Justitie een brief aan de Tweede Kamer gezonden waarin de hoofdlijnen van zijn plannen voor een nieuw, gemoderniseerd Wetboek van Strafvordering worden geschetst. Het eerste deel van de brief bevat de doelstelling en uitgangspunten van de voorgenomen modernisering (p. 1-28). Daarnaast wordt in dat deel ingegaan op het wetgevingsproces dat tot het nieuwe wetboek moet leiden. Het tweede deel van de brief bevat de zogenoemde contourennota waarin een overzicht wordt gegeven van de belangrijkste inhoudelijke wijzigingen (p. 30-110). Omdat de contouren van het nieuwe wetboek deels ook in het eerste deel van de brief terug zijn te vinden, wordt de brief (in beide onderdelen) in deze bijdrage gemakshalve aangeduid als ‘de contourennota’. In dit artikel wordt de inhoud van de plannen op hoofdlijnen beschreven. In paragraaf 2 komen de doelstellingen en uitgangspunten van de moderniseringsoperatie aan de orde. In paragraaf 3 wordt een korte schets op hoofdlijnen gegeven van de inhoudelijke wijzigingen die in de contourennota worden voorgesteld. Paragraaf 4 beschrijft het wetgevingsproces dat tot het nieuwe wetboek moet leiden. (Algemeen)
  • J.J. Oerlemans, ‘Modernisering Strafvordering geldt niet voor de opsporing’, Computerrecht 2016/1.
    Samenvatting: Het project ‘Modernisering Strafvordering’ van het ministerie van Veiligheid en Justitie stelt zich tot doel het Wetboek van Strafvordering techniekonafhankelijk en toekomstbestendig te maken. Het aanpassen van het Wetboek van Strafvordering aan het nieuwe digitale tijdperk en het stellen van regels aan (digitale) opsporing krijgen evenwel vrijwel geen aandacht in het omvangrijke project. (Boek 2)
  • J. Nan, ‘Kroniek van het straf(proces)recht’, NJB 2016/740.
    Samenvatting: De inzet van de raadsman in de voorfase van het strafproces is voorlopig nog geen rustig bezit. Zoveel is wel duidelijk gelet op het rumoer van het afgelopen half jaar. In dit dossier is haast geboden, omdat het per saldo de verdachte is die niet het slachtoffer mag worden van een te zuinige uitleg en financiering van het recht op verhoorbijstand op het politiebureau. Daarentegen lijkt het erop dat bij de voortgang van het project Modernisering Wetboek van Strafvordering van meerdere kanten wordt geadviseerd juist wat op de rem te gaan staan. De vaste Kamercommissie heeft het dossier inmiddels opgepakt en voor de minister is nu ook parlementair de tijd van onbezorgdheid voorbij. Overigens blijven er met het onderzoek naar de Teeven-deal, de gefinancierde rechtsbijstand, eenvoudig witwassen en het gedoogbeleid van softdrugs wel meer hoofdpijndossiers open. (Algemeen)
  • M.J. Dubelaar & J.M. ten Voorde, ‘Toekomst voor de actieve zittingsrechter?’, E&R 2016-1, p. 4.
    Samenvatting: De zittingsrechter is een centrale figuur in het strafproces. Hij heeft een zelfstandige rol in het proces van waarheidsvinding en vervult daarbij op het onderzoek ter terechtzitting een actieve rol. Zijn bemoeienis strekt zich ook uit over het voorbereidend onderzoek in die gevallen waarin het onderzoek ter terechtzitting formeel zijn aanvang heeft genomen maar het opsporingsonderzoek feitelijk nog lopende is. Op dat moment kan hij reeds allerhande beslissingen nemen; niet alleen over het voortduren van de voorlopige hechtenis, maar ook over zaken die raken aan de inrichting van het onderzoek. In het kader van de lopende wetgevingsoperatie inzake de modernisering van het Wetboek van Strafvordering heeft de wetgever allerlei plannen ontvouwd die rechtstreeks of zijdelings van invloed zijn op de rol van de zittingsrechter. In dit artikel worden deze plannen in hun onderlinge samenhang bezien en bekeken wat ze betekenen voor de activiteit van de zittingsrechter en de omvang van zijn waarheidsvindende taak. Daarbij komt ook de fundamentele vraag aan de orde hoe actief die zittingsrechter nu eigenlijk is en zou moeten zijn. Wat betekent dat, een actieve zittingsrechter? (Boek 4)
  • V. Boelhouwers & J.S. Nan, ‘Wraking 2.0’, NJB 2016/685.
    Samenvatting: Het lage aantal strafrechtelijke wrakingen rechtvaardigt de aandacht daarvoor in het project Modernisering Wetboek van Strafvordering niet. Het onderwerp zou sowieso niet binnen dat project op de schop moeten worden genomen. Als er al wijzigingen in de wrakingsregeling moeten worden aangebracht, dient dat namelijk in harmonie met het civiele en het bestuursrecht te gebeuren. Omwille van de efficiëntie en rechtseenheid zou het instellen van één landelijke wrakingskamer kunnen worden overwogen die de wrakingsverzoeken vanuit alle rechtsgebieden voor haar rekening neemt. Naar buiten toe zal dat een objectievere indruk geven, terwijl het de sfeer binnen de rechterlijke macht goed zal doen, aangezien directe collega’s elkaar niet meer hoeven te beoordelen. (Boek 6)
  • T.B. Trotman, ‘Bijzondere procedures in de marge van het strafproces. Geen pantoffeldier, geen doet, geen kneus, maar wel een buitenbeen’, Strafblad 2016(3) 25.
    Samenvatting: In dit themanummer wordt aandacht geschonken aan een aantal bijzondere procedures, de buitenbeentjes van het strafproces. Veel van deze van de gebruikelijke strafvorderlijke regels afwijkende procedures zijn nu terug te vinden in het Vierde Boek betreffende ‘Eenige rechtsplegingen van bijzonderen aard’. Vorig jaar zijn al een paar afleveringen van Strafblad gewijd aan het thema ‘Modernisering Strafvordering’. In dit nummer komen onderwerpen aan bod die straks in het Wetboek van Strafvordering zullen worden geregeld in het nieuwe Boek 6: ‘Bijzondere procedures’. (Boek 6)
  • F. Ahlers, ‘Een recht op rechtsbijstand voor getuigen in het strafproces?’, Strafblad 2016(5) 56.
    Samenvatting: Het Wetboek van Strafvordering zal als het aan de minister van Veiligheid en Justitie ligt in de komende jaren ingrijpend worden veranderd. Doelstelling van de wijzigingen is te komen tot een toekomstbestendig, voor professionals en burgers toegankelijk en in de praktijk werkbaar Wetboek van Strafvordering dat bovendien voorziet in een evenwichtig stelsel van rechtswaarborgen. Een van de vele vragen die aan de orde worden gesteld in het project Modernisering Strafvordering is of getuigen in het strafproces een recht op rechtsbijstand zouden moeten hebben. (Boek 4)

2015

  • P.A.M. Mevis, Editorial: ‘Modernisering strafvordering bij de aanvang van het vervolg’, DD 2015/69
    Samenvatting: Het (tweede) congres is geweest, het voorlichtingsfilmpje vanwege het Ministerie is de ‘cloud’ in gezonden,3 de Contourennota is ook officieel verschenen4 en, zo men wil, de ‘blinde vlekken’ zijn geïnventariseerd.5 Het wordt tijd voor het vervolg: de publicatie van (concept-)wetsvoorstellen, ook omdat het congres in menig opzicht aan de gerichte, verdere ontwikkelingen van wetswijzigingen bepaald minder bijdroeg dan vorig jaar het geval was. (Algemeen)
  • M.S. Groenhuijsen, ‘Het project “Modernisering Wetboek van Strafvordering” vergeleken met het onderzoeksproject “Strafvordering 2001”’, DD 2015/70, afl. 10.
    Samenvatting: Ieder land en ieder vakgebied heeft natuurlijk te maken met de vraag hoe de belangrijkste wetboeken op de hoogte van de tijd kunnen worden gehouden. We weten allemaal dat de traditionele wetboeken – die gaan over burgerlijk recht en over strafrecht – bijna overal erg oud zijn. In Nederland dateert het huidige Wetboek van Strafrecht uit 1886; het Wetboek van Strafvordering uit 1926. (Algemeen)
  • D.V.A. Brouwer, ‘Modernisering van het Wetboek van Strafvordering: poging tot een tussenbalans’, Strafblad 2017/15, afl. 1, p. 103.
    Samenvatting: De modernisering van het Wetboek van Strafvordering is behoorlijk op stoom gekomen. Tijd voor een tussenbalans. Ten opzichte van de eerste voorstellen lijkt de grootste gekkigheid wel verdampt – met als mogelijke uitzondering nog de regeling van het hoger beroep. Wat nog wel ontbreekt, is visie, met name op de rol van de verdediging. Daarvoor wordt in deze bijdrage een voorzet gedaan. (Algemeen)
  • S. Meijer, ‘De tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen’, DD 2015/71, afl. 10.
    Samenvatting: Een van de belangrijkste onderdelen van de modernisering en herstructurering van het huidige Wetboek van Strafvordering wordt gevormd door de herziening van de wettelijke regeling van de tenuitvoerlegging. Indien de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen als sluitstuk van het strafproces niet op orde is, hebben de daaraan voorafgaande fasen van opsporing, vervolging en berechting immers weinig zin. Het wetsvoorstel herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen voorziet in een algehele herziening van het huidige Boek 6 van het Wetboek van Strafvordering. (Boek 8)
  • J.M. Reijntjes, ‘De internationale rechtshulp in het vernieuwde wetboek van strafvordering’, DD 2015/73, afl. 10.
    Samenvatting: De voorgenomen herziening van het Wetboek van Strafvordering zal de internationale rechtshulp, voor zover die daar is geregeld, niet onberoerd laten. Het is zelfs zo dat dit onderwerp al in de eerste tranche van de herziening wordt meegenomen; de bedoeling is om het desbetreffende wetsvoorstel in februari 2016 in te dienen. Beoogd wordt om de rechtshulp, na herziening, over te brengen naar het in 2013 vrijwel geruisloos in het wetboek geschoven nieuwe vijfde boek. De wetgevingsoperatie zal uiteindelijk worden afgesloten met een nieuwe nummering, waarbij dit vijfde boek het zevende wordt. Auteur zal de voorgenomen wijziging bespreken aan de hand van het in circulatie gebrachte ‘consultatiestuk’, waarin een wettekst met memorie van toelichting wordt gepresenteerd. Maar eerst moet aandacht worden besteed aan wat niet lijkt te worden veranderd, en aan de positie die aan de rechtshulp wordt toegedacht binnen het wettelijke systeem. (Boek 7)
  • Th.A. de Roos, ‘Modernisering Wetboek van Strafvordering’, JutD 2015/35, afl. 6.
    Samenvatting: De onlangs afgetreden bewindsman minister van Veiligheid en Justitie Ivo Opstelten liet een voor het grote publiek weinig spectaculair maar daarom niet minder ambitieus project achter, de in 2014 gestarte operatie Modernisering Wetboek van Strafvordering. Voor de professionals in de strafrechtspleging is dit project van nauwelijks te overschatten belang, en het zal hen nog jaren bezighouden. Op 3 februari 2015 werd een reeds aangekondigde stap gezet in het proces: een concept-Contourennota Modernisering Wetboek van Strafvordering werd ter advisering aan de gebruikelijke adviesorganen gezonden (de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, de Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse Orde van Advocaten enzovoort). In die conceptnota wordt nog eens uiteengezet waarom het gaat: doel van de modernisering is te komen tot een toekomstbestendig, voor professionals en burgers toegankelijk en in de praktijk werkbaar wetboek dat voorziet in een evenwichtig stelsel van rechtswaarborgen. De voorgestelde wijzigingen moeten bijdragen aan een verbetering van de kwaliteit van de bestaande strafrechtspleging en samenhangen met de beleidsdoelstellingen van het programma Verbetering Prestaties Strafrechtsketen (VPS). (Algemeen)
  • Th.A. de Roos, ‘De contourennota modernisering strafvordering en het verschoningsrecht van advocaten’, JutD 2015/66, afl. 11.
    Samenvatting: In het vorige artikel onder deze rubriek ging auteur in op de inhoud van de Contourennota Modernisering Wetboek van Strafvordering die dit voorjaar door de toenmalige minister van Veiligheid en Justitie ter advisering aan de gebruikelijke adviesorganen en -instanties is gezonden. De auteur gaat in op één aspect dat in die nota aan de orde wordt gesteld. In de moderniseringsoperatie van het Wetboek van Strafvordering (Sv) wordt – begrijpelijk en terecht – ook aandacht besteed aan het professioneel verschoningsrecht, een privilege voor beroepsgeheimhouders zoals medici, geestelijken, notarissen en last but not least advocaten. Artikel 218 Sv luidt: ‘Van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich ook verschoonen zij die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt, tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen omtrent hetgeen hen als zoodanig is toevertrouwd’. (Boek 2)
  • J.S. Nan, ‘Kroniek van het straf(proces)recht’, NJB 2015/1777, afl. 35, ‘De staat van het recht’.
    Samenvatting: Op het eerste gezicht leek het een rustig half jaar. Maar met name in september is een aantal (beleids) kwesties in een stroomversnelling geraakt en kwam de minister van Veiligheid en Justitie in opspraak over de betrokkenheid van de overheidsinstanties bij de foto van Volkert van der G. Op het gebied van wetgeving is het nog even stilte voor de storm (in het kader van de Modernisering Wetboek van Strafvordering), maar de Hoge Raad heeft een groot aantal belangwekkende uitspraken gedaan (al dan niet in cassatie in belang der wet). Voor die rechtspraak is in deze kroniek de meeste aandacht. (Algemeen)
  • A.R. Veldt, ‘Het onderzoek ter terechtzitting en het proces-verbaal’, TREMA 2015, 5, p. 140.
    Samenvatting: In 2012 is het programma Verbetering Prestaties Strafrechtketen van start gegaan. Een van de belangrijkste maatregelen van het programma is de ingrijpende herziening van het Wetboek van Strafvordering. De in de komende jaren beoogde modernisering van het Wetboek van Strafvordering betreft onder meer zaken die zowel van invloed zijn op de procedure voorafgaande als tijdens het onderzoek ter terechtzitting, in eerste aanleg én in appèl. (Boek 1 t/m 3)
  • G.P.M. Mols & Th. A de Roos, ‘Modernisering – van ganzenveer en postkoets naar het digitale dossier, en alles wat daarmee samenhangt’, Strafblad 2015(2) 13.
    Samenvatting: De onlangs afgetreden minister van Veiligheid en Justitie Ivo Opstelten liet een voor het grote publiek weinig spectaculair maar daarom niet minder ambitieus project achter, de in 2014 gestarte operatie Modernisering Wetboek van Strafvordering. Voor de professionals in de strafrechtspleging is dit project van nauwelijks te overschatten belang, en het zal hen nog jaren bezighouden. Op 3 februari 2015 werd een reeds aangekondigde stap gezet in het proces: een concept-Contourennota modernisering Wetboek van Strafvordering werd ter advisering aan de gebruikelijke adviesorganen gezonden (de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, de Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse Orde van Advocaten enzovoort). In die conceptnota wordt nog eens uiteengezet waar het om gaat: doel van de modernisering is te komen tot een toekomstbestendig, voor professionals en burgers toegankelijk en in de praktijk werkbaar wetboek dat voorziet in een evenwichtig stelsel van rechtswaarborgen. De voorgestelde wijzigingen moeten bijdragen aan een verbetering van de kwaliteit van de bestaande strafrechtspleging en hangen samen met de beleidsdoelstellingen van het programma Verbetering Prestaties Strafrechtsketen (VPS). Onderdelen van het wetboek zouden volgens de oud-minister onvoldoende rekening houden met nieuwe technieken of onnodige en vermijdbare lasten veroorzaken. Als voorbeelden worden genoemd de impact van de digitalisering van de strafrechtspleging (die zoals ook bij andere overheidsdiensten en -sectoren het geval is moeizaam op gang komt) en de regelgeving die voortvloeit uit de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (infiltratie, telecommunicatietap en dergelijke). Daar komt bij dat het wetboek, dat sinds zijn invoering in 1926 talloze malen is gewijzigd, groot onderhoud behoeft. Dat wordt in de (straf)rechtsgeleerde literatuur ook onderkend. Zo sprak oud-president van de Hoge Raad Corstens in een toespraak op een congres over deze materie op 19 juni 2014 van ‘een fietsband met twintig plakkers die over een kasseienstrook hobbelt’, wat gemakkelijk tot valpartijen kan leiden. Toch is het opmerkelijk dat het nog maar kort geleden is dat een evenzeer ingrijpende operatie op dit terrein plaatsvond, het onderzoeksproject Strafvordering 2001. (Algemeen)
  • J.M. ten Voorde, ‘Wat Van der Steur kan leren van Fullers koning Rex’, Strafblad 2015(2) 15.
    Samenvatting: De modernisering van het Wetboek van Strafvordering raakt met de concept-Contourennota verder op stoom. De aangekondigde al met al forse wetswijzigingen roepen, bezien vanuit de eisen waaraan wetgeving in zijn algemeenheid heeft te voldoen, vragen op. Aan de hand van de acht gouden regels van Lon Fuller worden diverse in de concept-Contourennota besproken voorstellen en ideeën tegen het licht gehouden en gewogen. Verschillende voorstellen en ideeën verdienen verdere doordenking om de toets der kritiek van Fuller te kunnen doorstaan. (Algemeen)
  • G.P.M.F. Mols, ‘Modernisering van het voorarrest: op weg naar vrijheidsbeneming als ultieme maatregel’, Strafblad 2015(2) 16.
    Samenvatting: Een van de onderdelen van het door de minister van voorheen Justitie voorgenomen omvangrijke project van modernisering van het Wetboek van Strafvordering betreft het voorarrest. In de contourennota laat de minister weten dat hij geen reden ziet om het voorarrest zoals dat thans in het wetboek is geregeld ingrijpend te herzien. Daarmee mist de minister – zoals zal worden betoogd – een unieke kans om de praktijk van het voorarrest in overeenstemming te brengen met de opvattingen die over het voorarrest in Europa leven. Niet alleen mist de minister een unieke kans, hij laat tevens de mogelijkheid onbenut om in te gaan op kritiek op de huidige praktijk van de voorlopige hechtenis zoals die onlangs nog eens door een drietal Rotterdamse rechters onverbloemd in dit tijdschrift is verwoord. In deze bijdrage wordt de stelling betrokken dat er wél reden is om de wettelijke regeling van het voorarrest ingrijpend te wijzigen indien ook in ons land het voorarrest wordt gezien als een uiterste maatregel die pas aan de orde is wanneer andere minder vergaande oplossingen geen soelaas bieden voor het probleem waarmee de rechter en de samenleving zich geconfronteerd zien in het geval dat een burger vermoed wordt zich schuldig te hebben gemaakt aan een ernstig strafbaar feit. (Boek 2)
  • A. de Lange & Tj.E. van der Spoel, Modernisering: de regierol van de rechter’, Strafblad 2015(3), 26.
    Samenvatting: Dit is het tweede deel van het drieluik dat Strafblad wijdt aan het thans in gang zijnde moderniseringsproces van het Wetboek van Strafvordering. Het eerste deel vormde de opmaat en het laatste deel zal gaan over de blinde vlekken in het moderniseringsproces ofwel de gemiste kansen. In deze aflevering komt de regierol van de rechter uitvoerig aan bod. (Boek 4)
  • W. Groos & R.P. den Otter, ‘De modernisering van het Wetboek van Strafvordering en de regie(rol) van de rechter’, Strafblad 2015(3) 27.
    Samenvatting: De auteurs zijn voor de Rechtspraak actief in het (pre)consultatietraject van de voorstellen van het ministerie van Veiligheid en Justitie in het kader van de Modernisering van het Wetboek van Strafvordering, waarin de ‘versterking van de regie van de rechter’ een belangrijk thema is. In een kritische beschouwing plaatsen zij kanttekeningen bij voorstellen, beschrijven zij randvoorwaarden voor die regie en doen zij suggesties voor een wettelijke regeling voor regie. (Boek 4)
  • B.F. Keulen, ‘Het slachtoffer, de modernisering van het Wetboek van Strafvordering en de rechter’, Strafblad 2015(3) 37.
    Samenvatting: Uit het concept van de Contourennota dat kort geleden in consultatie is gegeven valt af te leiden dat de minister van Veiligheid en Justitie geen aanleiding ziet om de positie van het slachtoffer in de context van dit project ‘opnieuw tegen het licht te houden’. Als reden daarvoor wordt opgegeven dat slachtoffers een sterkere positie in het strafproces hebben gekregen, en dat deze ontwikkeling nog niet is afgerond. Er zijn, zo geeft de minister aan, nog twee wetsvoorstellen in procedure: één dat ertoe strekt het spreekrecht verder uit te breiden en één ter implementatie van de slachtofferrichtlijn. (Boek 1)
  • C.P.M. Cleiren & P.H.P.H.M.C. van Kempen, ‘Blinde vlekken’, Strafblad 2015(4) 39.
    Samenvatting: Dit is het derde deel van het drieluik dat Strafblad wijdt aan het lopende moderniseringsproces van het Wetboek van Strafvordering. De consequenties van een zo grootse operatie zijn enorm. Dat geldt voor de wetgevingsambtenaren, voor alle actoren in de strafrechtpraktijk en voor de strafrechtswetenschappers. Maar de modernisering is vanzelfsprekend niet geïnitieerd om hen te dienen of hun leven intellectueel uitdagender te maken. Het uiteindelijke resultaat van de modernisering zal zijn waarde moeten ontlenen aan zijn vermogen om belangen van de samenleving als geheel te dienen, alsmede meer specifieke belangen van alle actoren: verdachten, slachtoffers en overige betrokkenen bij het strafrechtelijk onderzoek, het strafproces en de ten uitvoerlegging. Het verbaast dan ook niet dat de doelstelling van de moderniseringsoperatie meer dan één doel omvat. (Algemeen)
  • C.P.M. Cleiren, ‘Kansen zijn niet altijd vrijblijvend’, Strafblad 2015(4) 40.
    Samenvatting: De geformuleerde doelstelling die aan de basis ligt van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering brengt mee dat de wetgever keuzes moet maken. Kiezen betekent ook bewust beperken en al dan niet bewust buiten beschouwing laten. In deze bijdrage zal de aandacht vooral zijn gericht op de kansen die het moderniseringsproject met zich brengt en wel op die kansen die niet vrijblijvend zijn en die de wetgever daarom niet zonder meer kan of mag laten lopen. (Algemeen)
  • P.M. van Russen, ‘Moderne strafvordering? Enkele observaties van een advocaat.’, Strafblad 2015(4) 41.
    Samenvatting: De wetsvoorstellen die in het kader van de Modernisering van het Wetboek van Strafvordering tot stand moeten gaan komen, moeten bijdragen aan een verbetering van de prestaties van de ketenpartners en aan een verbetering van de strafrechtspleging in haar geheel. Het is niet duidelijk wat dat betekent. Nogal wat strafvorderlijke thema’s en onderwerpen die aandacht vragen van de wetgever en die moeiteloos in het kader van een dergelijk verbeterprogramma aan de orde zouden kunnen komen, blijven in de Contourennota onbesproken. (Algemeen)
  • J.B. Terpstra & R. Salet, ‘Modernisering van strafvordering en de politie. Enkele kanttekeningen en blinde vlekken’, Strafblad 2015(4) 42.
    Samenvatting: In 2014 kondigt de toenmalige minister van Veiligheid & Justitie aan het Wetboek van Strafvordering te willen moderniseren. Het doel van deze modernisering wordt in de zogenoemde Contourennota van 3 februari 2015 omschreven als een ‘toekomstbestendig, voor professionals en burgers toegankelijk en in de praktijk werkbaar wetboek dat voorziet in een evenwichtig stelsel van rechtswaarborgen’. (Algemeen)
  • F.P. Ölçer, ‘Modernisering van de bijzondere opsporing. Van BOB naar H(eimelijke)OB’, Strafblad 2015(4) 43.
    Samenvatting: In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering is ook de regeling van de bijzondere opsporing als thema opgepakt. In deze bijdrage worden opvallende aspecten van de herzieningsvoorstellen voor de nieuwe ‘heimelijke opsporing’ in de ter zake doende discussiestukken besproken. Bij verschillende voorstellen wordt gewezen op de noodzaak gedegen onderzoek te doen naar implicaties van herzieningen, alvorens over te gaan tot verwijdering van in de huidige regeling, met bijzondere kenmerken van de bijzondere opsporing samenhangende differentiatie. (Boek 2)

2014

  • P.A.M. Mevis, Editorial: ‘Modernisering strafvordering’, DD 2014/55
    Samenvatting: Het kon niet uitblijven. Na het kritische rapport van de Algemene Rekenkamer ‘Prestaties in de Strafrechtsketen’ uit 2012 moest er van de zijde van het Ministerie van Veiligheid en Justitie wel een geaccentueerd project Versterking Prestaties Strafrechtketen (VPS) komen. Die verbetering hoeft dan niet meteen of uitsluitend wetgeving, respectievelijk wijziging van het Wetboek van Strafvordering in te houden, maar daartoe is inmiddels wel besloten, onder de noemer ‘Modernisering wetboek van strafvordering’. Het wordt zelfs een omvangrijk project van wetswijziging, waar als zodanig ook naar kan worden uitgekeken. Over de inhoud van de afzonderlijke wetgevingsprojecten, zal in de komende jaren nog uitvoerig gesproken en geschreven worden. In het onderstaande volgen enige observaties bij (het begin van) dit project. Onderdelen van concrete voorstellen worden daarbij eerst en vooral als voorbeeld in het betoog over algemenere onderwerpen gebruikt. (Algemeen)
  • B.F. Keulen, ‘Wetboek op stelten - Over de modernisering van het Wetboek van Strafvordering’, RM Themis 2014-5, afl. 5, p. 211.
    Samenvatting: Als het aan minister Opstelten ligt, heeft ons huidige Wetboek van Strafvordering zijn langste tijd gehad. Het ministerie van Veiligheid en Justitie heeft zo'n vijftien discussiestukken gemaakt, die op 19 juni 2014 tijdens een congres in Amersfoort zijn besproken. In dit artikel wordt de inhoud van de discussiestukken op hoofdlijnen geschetst en onderneemt de auteur een poging om een overzicht te geven van de totale omvang van de herzieningsoperatie. (Algemeen)
  • D.V.A. Brouwer, ‘Blinde vlekken in de herziening van het Wetboek van Strafvordering’, NJB 2014/2057, afl. 40.
    Samenvatting: Het Wetboek van Strafvordering wordt herzien. Niet uit principiële, rechtsstatelijke, mensenrechtelijke of ideologische motieven, maar als ‘voorwaardenscheppende maatregel’ ter verbetering van de ‘prestaties van de strafrechtsketen’. Het gaat daarbij niet om de kwalitatieve, maar uitsluitend om de kwantitatieve prestaties van de keten. Logistiek, doorloopsnelheid, hoeveelheid onderhanden werk, zittings- en productiecapaciteit, output – de taal is die van een productiemanager van een draadnagelfabriek. Het moge duidelijk zijn dat van een wetgevingsherziening die onder dit gesternte tot stand komt slechts een verdere reductie van de ruimte voor de verdediging kan worden verwacht – met alle mogelijke gevolgen voor de inhoudelijke kwaliteit van de prestaties van de keten van dien. Het zou té ambitieus zijn om alle opmerkelijke blinde vlekken in de voorstellen te bespreken of aan te stippen. Volstaan wordt met één uitgewerkt voorbeeld. Dat voorbeeld betreft de normering – of beter: het gebrek daaraan – van het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris. (Boek 2)
  • W. Groos, ‘Vrouwe Justitia en de modernisering van het Wetboek van Strafvordering: wel een blinddoek, maar niet blind’, NJB 2014/2267, afl. 44/45.
    Samenvatting: In het artikel ‘Blinde vlekken in de herziening van het Wetboek van Strafvordering’, NJB 2014/2057, afl. 40 bespreekt Dian Brouwer de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Deze zou vooral gericht zijn op het vergroten van de kwantitatieve prestaties. Wilma Groos bestrijdt deze gedachte: het gaat om modernisering en kwaliteitsverbetering met als doel een toekomstgerichte herinrichting van de procesvoering. Zij vindt het ook jammer dat Brouwer kritiek heeft op het feit dat de rechterlijke macht bij de herziening haar onafhankelijkheid dreigt te verliezen. (Algemeen)
  • J. Leliveld, ‘Artikel 1 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering’, NJB 2014/1419, afl. 28, p. 1929-1930.
    Samenvatting: Modernisering van het Wetboek van Strafvordering is aanstaande. Een prachtige kans, niets te vroeg ook, om het wetboek up-to-date te krijgen. Om wensen, dromen zo u wilt, te realiseren en het wetboek bestendig te maken voor de komende decennia. Minister Opstelten is er met zijn toespraak bij het congres Modernisering Wetboek van Strafvordering al in een vroeg stadium in geslaagd om de betrokkenen bij die modernisering op scherp te zetten. Zijn toespraak spitste zich toe op het eerste artikel van het huidige wetboek: Strafvordering heeft alleen plaats op de wijze bij de wet voorzien. (Algemeen)
  • G.C. Haverkate. ‘Modernisering. Ook van het begrip “verdachte”?’, Strafblad 2014(4) 48.
    Samenvatting: Door middel van een congres, gehouden op 19 juni 2014 in Amersfoort, heeft de minister van Veiligheid en Justitie brede bekendheid gegeven aan zijn ambitieuze voornemen om het Wetboek van Strafvordering te moderniseren. Heel strafrechtelijk Nederland was er aanwezig. Eerst kon in een plenaire sessie onder meer geluisterd worden naar toespraken van de minister en van de president van de Hoge Raad. Nadien ging het congres in werkgroepen uiteen om te debatteren over belangrijke thema's die door de afdeling Wetgeving van het departement waren voorbewerkt in zogenoemde discussiestukken. (Algemeen)
  • J.M.A. van Atteveld, ‘Waarheidsvinding en regievoering in het strafrecht. Naar een nieuwe verhouding tussen de R-C, raadkamer en de strafkamer’, Strafblad 2014(6) 76.
    Samenvatting: Geluk voor een strafrechter is een zaak te krijgen waarbij de officier van justitie zelf betrokken is en daadwerkelijk sturing geeft aan het opsporingsonderzoek, en waarbij een advocaat actief in de zaak optreedt en de verdedigingspositie duidelijk bepaalt, dit alles onder toezicht en regievoering van een R-C. (Boek 2)

Boeken

2019

P.A.M. Verrest en P.A.M. Mevis , Rechtsvergelijkende inzichten voor de modernisering van het Wetboek van Strafvordering, Den Haag: Boom juridisch 2019.

De modernisering van het Wetboek van Strafvordering staat niet op zichzelf. Een blik over onze landsgrenzen leert dat in andere Europese landen ook wordt gewerkt aan herziening van het strafprocesrecht, met in grote lijnen dezelfde doelstellingen. Het gaat daarbij onder andere om de vereenvoudiging van opsporingsbevoegdheden en de stroomlijning van procedures voor de afdoening van strafbare feiten. Ook speelt overal de noodzaak van aanpassing van de wet aan de digitalisering van het strafproces. De Nederlandse modernisering kan in een breder perspectief worden geplaatst, door kennis te nemen van de ontwikkelingen in die andere rechtsstelsels.

In dat kader bevat deze bundel bijdragen geschreven naar aanleiding van de internationale werkconferentie ?Comparative insights for the modernization of the Dutch Code of Criminal Procedure?, georganiseerd door het ministerie van Justitie en Veiligheid en de Erasmus Universiteit Rotterdam. Het gaat zowel om landenrapporten over België, Duitsland, Frankrijk, Noorwegen en Zwitserland, als om vergelijkende beschouwingen over een aantal voor de modernisering belangrijke onderwerpen. (Algemeen)

https://www.bju.nl/juridisch/catalogus/rechtsvergelijkende-inzichten-voor-de-modernisering-van-het-wetboek-van-strafvordering-1-2019

2018

P.A.M. Mevis, J.S. Nan, J.H.J. Verbaan, P.C. Verloop en C.L. van der Vis, Parlementaire Geschiedenis Modernisering Wetboek van Strafvordering - deel 8, Tenuitvoerlegging, Den Haag: Boom juridisch 2018.

Op 5 juli 2013 kondigde de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie een modernisering van het Wetboek van Strafvordering aan. Het bestaande wetboek is van 1926 en heeft sindsdien veel wijzigingen ondergaan. Dat heeft de samenhang van de strafproceswetgeving volgens de minister niet altijd bevorderd. Doel van de modernisering is dan ook om te komen tot een ?toekomstbestendig? wetboek dat voorziet in een evenwichtig stelsel van rechtswaarborgen.

Bovendien moet het wetboek voor professionals en burgers toegankelijk en in de praktijk werkbaar zijn.

Met deze serie, waarin de belangrijkste delen van de parlementaire geschiedenis zijn opgenomen, wordt beoogd professionals uit de strafrechtelijke praktijk een adequate toegang tot die parlementaire geschiedenis te bieden. Daartoe wordt artikelsgewijs aangegeven wat de oorspronkelijke tekst is en welke wijzigingen de bepaling gedurende de totstandkoming heeft ondergaan. Tevens worden de relevante passages uit de wetsgeschiedenis per bepaling weergegeven.

De beoogde serie over de parlementaire geschiedenis verschijnt in negen delen. Het onderhavige deel 8, betreft ?Tenuitvoerlegging?. De toekomstige boeken van het Wetboek van Strafvordering worden vervolgens in afzonderlijke delen behandeld.

De auteurs van de serie komen zowel uit de wetenschap (Erasmus Universiteit Rotterdam) als uit de praktijk. (Boek 8)

https://www.bju.nl/juridisch/catalogus/parlementaire-geschiedenis-modernisering-wetboek-van-strafvordering-deel-8-1

2017

P.A.M. Mevis, J.S. Nan, J.H.J. Verbaan, P.C. Verloop en C.L. van der Vis, Parlementaire Geschiedenis Modernisering Wetboek van Strafvordering - deel 0, Contourennota, Den Haag: Boom juridisch 2017.

In zijn brief van 2 juli 2014 kondigde de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie het voornemen aan om het bestaande Wetboek van Strafvordering te moderniseren. Het huidige wetboek is in 1926 ingevoerd en heeft sindsdien veel wijzigen ondergaan. Dat is de samenhang van de strafproceswetgeving volgens de Minister niet altijd ten goede gekomen. Het doel van de modernisering is dan ook te komen tot een toekomstbestendig wetboek dat voorziet in een evenwichtig stelsel van rechtswaarborgen. Bovendien moest het wetboek voor professionals en burgers toegankelijk en in de praktijk werkbaar zijn. De wijzigingen van wetgeving dienen bij te dragen aan verbetering van de kwaliteit van de bestaande strafrechtspleging en worden in samenhang met de beleidsdoelstelling van het programma Versterking Prestaties Strafrechtsketen opgesteld.

Met deze serie waarin de belangrijkste delen van de parlementaire geschiedenis zijn opgenomen wordt beoogd professionals uit de strafrechtelijke praktijk een praktisch handvat te geven. Dat wordt gedaan door per boek artikelsgewijs aan te geven welke wijzigingen de bepaling gedurende de totstandkoming heeft ondergaan en tevens de relevante passages uit de wetsgeschiedenis met betrekking tot deze bepalingen weer te geven. De parlementaire geschiedenis verschijnt in negen delen. Het eerste deel, Boek 0, betreft de Contourennota en geeft een algemene verantwoording. Vervolgens wordt elk van de acht toekomstige boeken van het Wetboek van Strafvordering in een afzonderlijk deel behandeld.

De serie is door de sectie strafrecht van de Erasmus School of Law in samenwerking met mensen uit de praktijk tot stand gebracht. Met die samenwerking is bedoeld een voor de praktijk zo praktisch mogelijke serie te realiseren. (Algemeen)

https://www.bju.nl/juridisch/catalogus/parlementaire-geschiedenis-modernisering-wetboek-van-strafvordering-deel-0-1

F.P. Ölĉer, B.J.G. Leeuw en J.M. ten Voorde, Leidse gedachten voor een modern (straf)procesrecht, Den Haag: Boom juridisch 2017.

Met het project `Modernisering Strafvordering' staat het straf(proces)recht aan de vooravond van potentieel grootschalige wijzigingen. Dit project stond in 2014 centraal op de Landelijke Strafrechtsdag in Leiden. Doel van die dag was een blik te werpen op de toekomst en te kijken met welke uitdagingen het straf(proces)recht wordt, en zal worden, geconfronteerd in een veranderende samenleving.

De bijdragen in deze bundel zijn gebaseerd op een deel van de presentaties die op deze dag zijn gegeven, waar nodig aangevuld met ontwikkelingen sinds die tijd. Tezamen beogen deze bijdragen de gedachten te presenteren van medewerkers van het Instituut voor Strafrecht en Criminologie van de Universiteit Leiden over de uitdagingen waarmee het straf(proces)recht nu en in de toekomst mee wordt geconfronteerd. Dit teneinde tot enkele gedachten te komen over hoe het straf(proces)recht zou moeten worden ingericht om in de moderne tijd te kunnen functioneren.

Met name de bijdragen van Jan Crijns, Marieke Dubelaar en Jeroen ten Voorde zijn voor Modernisering strafvordering interessant. (Algemeen)

https://www.bju.nl/juridisch/catalogus/leidse-gedachten-voor-een-modern-strafprocesrecht-1

2016

M. Kessler, Audiovisuele verslaglegging in een gemoderniseerd Wetboek van Strafvordering, Den Haag: Boom juridisch 2016.

Het huidige Wetboek van Strafvordering gaat er sinds jaar en dag van uit dat verslaglegging van bijvoorbeeld een politieverhoor of van de terechtzitting door middel van een schriftelijk proces-verbaal plaatsvindt. Tegenwoordig wordt in een toenemend aantal gevallen van een verhoor of van de terechtzitting ook een opname gemaakt. In zijn inaugurele rede gaat de auteur in op de actuele vraag hoe de verhouding tussen schriftelijke verslaglegging en audiovisuele opnamen moet worden genormeerd in een nieuw Wetboek van Strafvordering. Hij stelt een experiment voor waarin wordt beproefd onder welke voorwaarden schriftelijke verslaglegging gedeeltelijk door een opname zou kunnen worden vervangen.

Het boek is bestemd voor juristen die geïnteresseerd zijn in de wijze waarop het Wetboek van Strafvordering kan worden aangepast aan ontwikkelingen in de informatie en communicatietechnologie. (Boek 3 en Boek 4)

https://www.bju.nl/juridisch/catalogus/audiovisuele-verslaglegging-in-een-gemoderniseerd-wetboek-van-strafvordering-1

Rapporten

2019

Strafvordering buiten het rechtsgebied van een rechtbank. Een rechtsvergelijkend onderzoek over de ervaringen met Titel VIA van Boek 4 van het Wetboek van Strafvordering

Samenvatting: Het Wetboek van Strafvordering bevat in Titel VIA van het vierde boek (de art. 539a-539w Sv) bepalingen met betrekking tot de opsporing van en het onderzoek naar strafbare feiten buiten het rechtsgebied van een rechtbank. De titel schept een basis in het Nederlandse recht voor de uitoefening van bepaalde strafvorderlijke bevoegdheden op het grondgebied van vreemde staten, de (Nederlandse) territoriale en volle zee, de lucht daarboven en de (kosmische) ruimte. Niet alleen biedt de titel een algemene grondslag voor strafrechtelijk onderzoek en opsporing door Nederlandse autoriteiten in het buitenland, ook bevat de titel een aantal bijzondere regels voor dergelijk optreden waarbij juist wordt afgeweken van de overige regels binnen het Wetboek van Strafvordering. Nederlandse opsporingsambtenaren zullen immers doorgaans niet ter plaatse zijn op het moment dat zich op afgelegen locaties, zoals op zee of in de lucht, een strafbaar feit voltrekt. Ook kan een verdachte niet zomaar voor een rechterlijke autoriteit worden geleid wanneer hij zich op een schip midden op de oceaan bevindt. De doelstelling van het onderzoek omvat vier onderdelen: (1) het beschrijven van de inhoud en context van de bepalingen inzake strafvordering buiten het rechtsgebied van een rechtbank, (2) inzichtelijk maken van de toepassing van en ervaringen met deze bepalingen in de praktijk, (3) nagaan hoe strafvorderlijke bepalingen met een vergelijkbare doelstelling zijn vormgegeven in de buurlanden en (4) nagaan – op grond van de punten 2 en 3 – of het strekt tot aanbeveling om de art. 539a e.v. Sv aan te passen in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. De doelstellingen 1-3 worden beschouwd als de eerste fase van het onderzoek en doelstelling 4 als de tweede fase. Conclusie: over het nut en de noodzaak van Titel VIA in algemene zin kan worden gezegd dat Titel VIA –dat in 1967 in werking is getreden en sindsdien nauwelijks is gewijzigd –anno 2019 dusdanig is verouderd dat deze de feitelijke problematiek van extraterritoriale strafvordering niet (meer) adequaat weerspiegelt. De titel bevat een aantal bepalingen die geen gelijke tred hebben gehouden met onder andere technologische ontwikkelingen en, in samenhang daarmee, met de evolutie van de strafvordering voor zover deze betrekking heeft op het Nederlands grondgebied. De toegevoegde waarde van de algemene instructienorm van art. 539a Sv is primair gelegen in het belang voor de rechtsstatelijkheid en het strafvorderlijk legaliteitsbeginsel. Uit het rechtsvergelijkend onderzoek is naar voren gekomen dat de ons omringende landen geen algemene instructienorm als die in art. 539a Sv kennen voor optreden in het buitenland. (Boek 4)

https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2948-extraterritoriale-opsporing-en-vervolging.aspx

Citius, altius, fortius – Sneller, hoger, sterker. Wat we van Engeland en Duitsland kunnen leren in het kader van modernisering strafvordering.

Samenvatting: Dit onderzoek is gebaseerd op de volgende probleemstelling: “Wat kan worden geleerd van een vergelijking van de werking in de praktijk van de regeling van het strafprocesrecht en haar werking in Engeland en in Duitsland?” Bijzondere aandacht gaat hierbij uit naar drie aspecten:

  • De wens om sneller tot een rechterlijke of buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten te komen (versnelling),
  • De aanpassing van het strafproces aan de digitalisering van de samenleving en - De vereenvoudiging van procedures.

Het onderzoek beoogt voorbeelden te verkennen en te beschrijven die laten zien hoe in Engeland en Duitsland een sneller, digitaler en eenvoudiger strafproces wordt gerealiseerd. (Algemeen)

https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2945-rechtsvergelijkend-onderzoek-strafproces.aspx

Digitale informatie in het strafproces. De noodzaak van aanpassing van strafvorderlijke wetgeving

Samenvatting: De strafvordering wordt steeds meer gedigitaliseerd. Informatie komt vaker in digitale vorm beschikbaar en de werkprocessen worden digitaler. Het wordt wenselijk geacht om verdergaand te digitaliseren. Het gemoderniseerde wetboek zou daarvoor geen obstakels moeten bevatten. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft zich op het standpunt gesteld dat het wetboek zoveel mogelijk techniekonafhankelijk zou moeten zijn. De vraag die in dit onderzoek is beantwoord, is de vraag of het huidige Wetboek dergelijke obstakels bevat en, wanneer dit het geval is, op welke wijze deze zouden kunnen worden weggenomen. Daarbij zijn niet alle aspecten van de strafvordering onderzocht. Als vertrekpunt is gekozen dat informatie beschikbaar komt in de strafvordering. Dat betekent dat bijvoorbeeld de normering van opsporingsbevoegdheden buiten beschouwing is gebleven. Er zijn drie hoofdthema’s onderzocht: (1) de vorm waarin informatie digitaal wordt vastgelegd, (2) de wijze waarop digitale informatie wordt verwerkt en waarop daarvan kan worden kennisgenomen en (3) het gebruik van digitaal beschikbare informatie als bewijsmiddel. (Algemeen)

https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2792-dossiervorming-in-strafzaken.aspx

2018

Mind the gap: Modernisering Wetboek van Strafvordering: consequenties voor de verdediging

Samenvatting: De modernisering van het Wetboek van Strafvordering heeft een aantal consequenties voor de rol en verantwoordelijkheid van de verdediging. Centrale vraag is wat het beoogde nieuwe wetboek van de verdediging verwacht in het kader van haar (gedeelde) verantwoordelijkheid voor een voortvarend procesverloop. Wat biedt het nieuwe wetboek de verdediging aan instrumentarium om die verwachting en de daarop gebaseerde verantwoordelijkheid gestalte te (kunnen) geven? En in welke mate is het in de moderniseringsvoorstellen voorgestelde strafprocessuele model voor het bereiken van een "juiste toepassing van het materiële strafrecht" – voor een juiste rechterlijke eindbeslissing – afhankelijk van de wijze waarop de verdediging (al dan niet) inhoud geeft aan haar contradictoire rol?Wat betekent die afhankelijkheid in termen van randvoorwaarden en instrumenten die nodig zijn om aan die rol en verantwoordelijkheid (adequaat) uitdrukking te geven? (Boek 1)

https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2818-modernisering-wetboek-van-strafvordering-consequenties-voor-de-verdediging.aspx

Evaluatie Wet OM-afdoening

Samenvatting: De Wet OM-afdoening maakt het mogelijk om in een strafrechtelijk kader buiten de rechter om straffen op te leggen door het uitvaardigen van een strafbeschikking. De wet is vanaf 1 februari 2008 gefaseerd ingevoerd, te beginnen met de strafbeschikking uitgevaardigd door de officier van justitie (art. 257a Sv). In 2010 kwam daar de politiestrafbeschikking bij (art. 257b Sv) en in 2012 ook de bestuurlijke strafbeschikking (art. 257ba Sv). De probleemstelling van dit onderzoek was tweeledig en luidde als volgt:

  • Wat heeft de wetgever beoogd met de Wet OM-afdoening?
  • Hoe wordt de Wet OM-afdoening in de praktijk uitgevoerd, en is dit volgens de doelstellingen en verwachtingen van de wetgever?

(Boek 3)

https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2729-evaluatie-wet-om-afdoening.aspx

2017

Toezicht op strafvorderlijk overheidsoptreden

Samenvatting: In de nota die de contouren schetst van de voorgenomen modernisering van het Wetboek van Strafvordering in het kader van het programma Versterking Prestaties Strafrechtketen (VPS) (de Contourennota) is een paragraaf opgenomen over toezicht op strafvorderlijk optreden. In deze Contourennota heeft de minister van Veiligheid en Justitie de vraag gesteld of met het huidig samenstel van rechterlijk, intern en extern toezicht de naleving van de geldende wettelijke voorschriften binnen de strafrechtsketen adequaat en systematisch wordt gecontroleerd en gestimuleerd. De centrale onderzoeksvraag in dit onderzoek luidt: ‘Welke vormen van toezicht bestaan thans op het strafvorderlijk overheidsoptreden en welke mogelijke lacunes kunnen hierin worden geconstateerd in de wettelijke en praktische context?’. Hierdoor moeten de termen ‘toezicht’ en ‘strafvorderlijk overheidsoptreden’ initieel afgebakend worden. Dit onderzoek beperkt zich tot toezichtverhoudingen over de kwaliteit van strafvorderlijk overheidsoptreden, wat betekent dat de bevoegdheden ten aanzien van bedrijfsvoering en bedrijfsprocessen niet in dit onderzoek aan bod komen. Verder wordt een opsplitsing gemaakt tussen ‘intern’ en ‘extern’ toezicht. Met intern toezicht wordt bedoeld het toezicht dat binnen een actor zelf wordt georganiseerd, terwijl extern toezicht het toezicht is dat buiten de actor door andere toezichthoudende instanties wordt georganiseerd. (Algemeen)

https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2686-toezicht-en-controle.aspx

2016

De Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad. Een tussentijdse evaluatie in het licht van de mogelijke invoering in het strafrecht.

Samenvatting: Op 1 juli 2012 is de ‘Wet prejudiciële vragen aan de Hoge Raad’ in werking getreden. Deze wet (hierna ook wel Wpv of Wet prejudiciële vragen genoemd) maakt het voor de civiele feitenrechter (rechtbank en hof) mogelijk om gedurende een civiele procedure en alvorens daarin een einduitspraak te doen, prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad. De regeling is neergelegd in art. 81a RO en de artt. 392-394 Rv. De probleemstelling die in dit onderzoek voorligt, kan als volgt worden geformuleerd:

  • Hoe werkt de huidige procedure voor het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad in het civiele recht?
  • Is het mogelijk, en zo ja, onder welke omstandigheden, om in het strafrecht een prejudiciële vraagprocedure in te voeren?

(Boek 6)

https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2631-prejudiciele-vraag-in-de-strafrecht-procedure.aspx

Klachten tegen niet-vervolging (artikel 12 Sv-procedure). Doorlooptijden, instroom, verwachtingen van klagers en het belang van procedurele rechtvaardigheid

Samenvatting: Het voorliggende rapport bestaat uit twee deelrapporten. In het eerste deelrapport wordt verslag gedaan van het kwalitatieve onderzoek naar de maatregelen die zijn genomen om de doorlooptijd van artikel 12 Sv-procedures te verkorten, dan wel artikel 12 Sv-klachten te voorkomen, alsmede wat de beoogde en wat de feitelijke werking is (geweest) van de genomen maatregelen. Ten tweede zijn door middel van kwantitatief onderzoek de verwachtingen van burgers die een artikel 12 Sv-klacht indienen nagegaan alsmede de ervaringen van klagers in de artikel 12 Sv-procedure. In dit onderzoek gaat de aandacht uit naar de vraag hoe eerlijk en rechtvaardig burgers die slachtoffer of anderszins rechtstreeks belanghebbende zijn, zich behandeld en bejegend voelen door de overheid, in dit geval de politie, het OM en het gerechtshof. De mate waarin belanghebbenden oordelen dat zij gedurende de behandeling van hun zaak op een eerlijke en rechtvaardige wijze zijn behandeld wordt in dit verslag aangeduid met de ervaren procedurele rechtvaardigheid. (Boek 6)

https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2446-vooronderzoek-art12-sv-procedure.aspx

Strafvordering bevorderd

Samenvatting: In 2012 is het programma ‘Versterking prestaties in de strafrechtketen’ van start gegaan. Onderdeel van dit programma is de modernisering van het Wetboek van Strafvordering. Deze modernisering is gericht op verhoging van de bruikbaarheid en inzichtelijkheid van het Wetboek van Strafvordering voor zowel de beroepsgroepen die hier in de dagelijkse praktijk mee werken als voor de burger. Ten behoeve van deze moderniseringsslag zijn over verschillende onderwerpen uit het wetboek discussiestukken opgesteld waarin naar aanleiding van gesignaleerde knelpunten mogelijke oplossingen ter verbetering van de systematiek en hanteerbaarheid werden verkend. Tijdens dit proces rezen een aantal concrete vragen die in het kader van een zorgvuldige besluitvorming dienden te worden beantwoord voordat een conceptwetsvoorstel kon worden vormgegeven en de officiële consultatiefase zou kunnen beginnen. De beantwoording van deze vragen staat in dit memorandum centraal. In dit memorandum is eerst de plaats van het hoger beroep in het strafrecht besproken. Het gaat daarbij zowel om de functie van het hoger beroep als de procedure voor het instellen ervan. Vervolgens is de procedure rond de behandeling in appel behandeld en is geschetst wat de bezwaren zijn tegen de huidige regeling. (Boek 5)

https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2104a-strafvordering-bevorderd.aspx

De tenlastelegging als grondslag voor de rechterlijke beslissing. Een rechtsvergelijkend onderzoek naar de inrichting van de tenlastelegging en de gebondenheid eraan bij het bewijs, de kwalificatie en de straftoemeting in Nederland, België, Frankrijk, Italië en Duitsland.

Samenvatting: Om te bepalen of een versoepeling van de huidige invulling van de grondslagleer mogelijk en wenselijk is, is onderzoek geboden. Daarbij moet in het bijzonder worden onderzocht op welke manier de nadelen van de strikte interpretatie van de grondslagleer in Nederland kunnen worden weggenomen, zonder afbreuk te doen aan de informatie- en afbakeningsfunctie van de tenlastelegging en zonder het strafproces aanzienlijk te vertragen. Uit eerder onderzoek is gebleken dat ook rechters in andere landen weliswaar aan de grondslag van de tenlastelegging gebonden zijn, maar deze binding minder strikt is dan in Nederland. Het is daarom nuttig om over de grenzen te kijken en te bestuderen in hoeverre de rechter in andere landen aan de tenlastelegging is gebonden en welke voor- en nadelen in die landen worden ervaren. Dit onderzoek is daarom rechtsvergelijkend van aard. De centrale onderzoeksvraag luidt als volgt: Op welke wijze en volgens welke procedure worden tenlasteleggingen opgesteld in België, Frankrijk, Italië en Duitsland, in welke mate is de rechter in die landen gebonden aan de tenlastelegging bij het bewijs, de kwalificatie en de straftoemeting en welke inzichten levert dit op voor een mogelijke heroverweging van de Nederlandse wettelijke regeling? (Boek 4)

https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2597-rechtsvergelijkend-onderzoek-tenlastelegging-en-bewezenverklaring.aspx?nav=ra&l=civiel_recht_en_civiel_proces&l=dagvaarding

Onderzoek aan in beslag genomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten

Samenvatting: In dit onderzoek komt de volgende probleemstelling aan de orde:

  • Wat is er bekend over de inbeslagneming van en het daaropvolgende onderzoek dat wordt gedaan aan elektronische gegevensdragers en in geautomatiseerde werken door opsporingsambtenaren?

Bovenstaande algemene vraagstelling is uitgewerkt in een aantal onderzoeksvragen. Het gaat daarbij vooral om een analyse van het juridisch kader alsmede de inbeslagnemingspraktijk en het daaropvolgende onderzoek dat aan elektronische gegevensdragers en in geautomatiseerde werken wordt verricht door opsporingsambtenaren. (Boek 2)

https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2598-waarheidsvinding-aan-inbeslaggenomen-elektronische-gegevensdragers-en-geautomatiseerde-werken.aspx

Vereenvoudiging verdenkingscriteria. De gevolgen van de voorgenomen wijziging van de verdenkingscriteria voor de opsporingspraktijk.

Samenvatting: Met dit onderzoek wordt beoogd de gevolgen in kaart te brengen van de voorgenomen wijziging van de verdenkingscriteria voor toepassing van opsporingsbevoegdheden en vrijheidsbenemende dwangmiddelen. Met ‘gevolgen’ worden de effecten van de wijzigingen voor de effectiviteit van de opsporing bedoeld. Die toekomstige effectiviteit is in het onderhavig onderzoek beoordeeld in kwantitatieve en in kwalitatieve zin. Om de gevolgen van de voorgenomen wetswijziging voor de effectiviteit van de opsporing zo goed en zo volledig mogelijk in kaart te brengen is nagegaan welke opsporingsbevoegdheden en vrijheidsbenemende dwangmiddelen ten gevolge van de voorgenomen wijzigingen niet meer kunnen worden toegepast bij de opsporing van de voor dit onderzoek geselecteerde misdrijven, en is aangegeven of dit volgens personen die betrokken zijn bij de opsporingspraktijk (medewerkers van politie en officieren van justitie) zal leiden tot gebrek aan effectiviteit in de opsporing. (Boek 2)

https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2670-vereenvoudiging-verdenkingsvoorwaarden.aspx

2015

Alleen voor de vorm? Frequentie, organisatie en praktijk van pro-formazittingen

Samenvatting: Pro-formazittingen, waarin een oordeel wordt gegeven over voortzetting van de voorlopige hechtenis, worden op dit moment nog weinig gebruikt voor de regievoering en de planning van het onderzoek op de terechtzitting. Ook is er vanuit de rechtspraktijk en wetenschap kritiek op de huidige gang van zaken en de wijze waarop de verlenging van voorlopige hechtenis wordt beoordeeld. Bovendien blijken er in de rechtspraktijk onduidelijkheden te bestaan over de taakafbakeningen van de betrokken functionarissen. In dit onderzoek ligt de nadruk op hoe de pro-formazittingen in de praktijk verlopen. De volgende onderzoeksvraag wordt in dit rapport beantwoord:

  • Wat is de frequentie van pro-formazittingen bij rechtbanken en gerechtshoven en hoe ziet de organisatie en de praktijk van pro-formazittingen bij deze gerechten eruit?

(Boek 4)

https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2523-pro-formazittingen-en-voorlopige-hechtenis.aspx?nav=ra&l=strafrecht_en_strafproces&l=strafprocesrecht