De regeling van de voorlopige hechtenis verandert mogelijk ingrijpend, blijkens het conceptwetsvoorstel tot vaststelling van Boek 2 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. De rechter krijgt ingevolge dit voorstel de mogelijkheid om in plaats van de voorlopige hechtenis de voorlopige vrijheidsbeperking te bevelen en de schorsing van de voorlopige hechtenis komt te vervallen. De ultimum remedium-gedachte rechtvaardigt dat gekozen wordt voor een systeem waarin de voorlopige vrijheidsbeperking voorop staat. Dat stelsel geniet ook op Europees niveau de voorkeur. De keuze voor dit systeem is evenwel niet geheel zonder risico’s en het vooropstellen van de voorlopige vrijheidsbeperking zal de praktijk ook voor nieuwe uitdagingen stellen. In deze bijdrage worden deze risico’s besproken en wordt een aantal aanbevelingen gedaan tot aanpassing van het voorliggende conceptwetsvoorstel.
Een bekende juridische publicist schreef onlangs dat alleen ‘volwaardige’ verdachten zouden moeten worden berecht door de Nederlandse rechter. Hij beschrijft dat de mogelijkheden die het Openbaar Ministerie ter beschikking staan om op grond van het opportuniteitsbeginsel en procesonbekwaamheid psychisch gestoorde verdachten buiten de strafrechter om te laten opnemen, zelden worden gebruikt. In dit artikel worden ontwikkelingen in juridische doctrine en wetgeving beschreven die zullen leiden tot meer aandacht voor kwetsbare verdachten. Daardoor zullen weliswaar meer kwetsbare verdachten het strafproces in geleid worden maar het betekent ook minder ingrijpende maatregelen om procesonbekwaamheid aan te pakken waarbij een belangenafweging plaatsvindt ten aanzien van het recht op een eerlijk proces. Niet de beklaagden moeten ‘volwaardig’ zijn, maar het proces, namelijk door procedurele waarborgen toe te passen die een eerlijk proces zullen opleveren.
Afschaffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis leidt niet tot het doel dat de wetgever zegt met de wijziging voor ogen te hebben. Het effect zou in veel gevallen zelfs kunnen zijn dat de nadruk meer komt te liggen op daadwerkelijke vrijheidsbeneming en minder op vrijheidsbeperking. Een ander gevaar dat dreigt is dat gemakkelijk tot onnodige vrijheidsbeperkende maatregelen wordt overgegaan. Ook kunnen vraagtekens worden geplaatst bij de effectiviteit van de vrijheidsbeperkende maatregelen als er voor de verdachte geen concreet zicht is op vrijheidsbeneming. Deze averechtse effecten kunnen niet de bedoeling van de wetgever zijn en kunnen worden voorkomen.