De inwerkingtreding van het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering zal gepaard gaan met vragen van overgangsrechtelijke aard. Op dit moment heeft de minister nog niet voorzien in overgangsrecht. In deze bijdrage wordt besproken hoe de contouren van dat overgangsrecht eruit zouden kunnen zien. Daarnaast wordt de vraag besproken in hoeverre de rechter, voorafgaand aan de inwerkingtreding, kan anticiperen op het gemoderniseerde wetboek bij de uitleg van de huidige wettelijke bepalingen.
In deze bijdrage staat het herziene voorstel van wet centraal strekkende tot invoering van een nieuwe Titel – ‘Herstelrechtvoorzieningen’ – in het (nieuwe) Wetboek van Strafvordering. Het wetsvoorstel is in feite een ‘burgerinitiatiefwetsvoorstel’ en is geschreven door een initiatiefgroep bestaande uit medewerkers van de Universiteit Maastricht en Restorative Justice Nederland in samenwerking met een denktank van vele professionals werkzaam in de strafrechtspraktijk, onder wie rechters, officieren van justitie, advocaten, mediators, politiemedewerkers en gevangenispersoneel. De auteur zet in deze bijdrage niet alleen de proeve van wetgeving uiteen, maar plaatst deze ook binnen een passende rechtshistorische context en voorziet haar voorts van zijn persoonlijke commentaar en visie.
De regeling van de voorlopige hechtenis verandert mogelijk ingrijpend, blijkens het conceptwetsvoorstel tot vaststelling van Boek 2 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering. De rechter krijgt ingevolge dit voorstel de mogelijkheid om in plaats van de voorlopige hechtenis de voorlopige vrijheidsbeperking te bevelen en de schorsing van de voorlopige hechtenis komt te vervallen. De ultimum remedium-gedachte rechtvaardigt dat gekozen wordt voor een systeem waarin de voorlopige vrijheidsbeperking voorop staat. Dat stelsel geniet ook op Europees niveau de voorkeur. De keuze voor dit systeem is evenwel niet geheel zonder risico’s en het vooropstellen van de voorlopige vrijheidsbeperking zal de praktijk ook voor nieuwe uitdagingen stellen. In deze bijdrage worden deze risico’s besproken en wordt een aantal aanbevelingen gedaan tot aanpassing van het voorliggende conceptwetsvoorstel.